ECLI:NL:RBDHA:2022:13631

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
10075154 RL EXPL 22-14111
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vergoeding van kosten door stichting voor onbetaalde tankbeurten afgewezen wegens gebrek aan relativiteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 december 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Stichting ServiceOrganisatie Directe Aansprakelijkstelling (SODA) en een gedaagde partij. SODA vorderde vergoeding van kosten die zij had gemaakt in verband met onbetaalde tankbeurten bij BP Ypenburg. De rechtbank heeft de vordering afgewezen op grond van het ontbreken van relativiteit. SODA stelde dat de gedaagde onrechtmatig had gehandeld door te tanken zonder te betalen, maar de rechtbank oordeelde dat SODA onvoldoende had onderbouwd dat deze handeling een onrechtmatige daad jegens haar opleverde. De rechtbank merkte op dat de kosten die SODA had gemaakt, te beschouwen waren als buitengerechtelijke incassokosten, waarvoor een forfaitair tarief geldt. De rechtbank concludeerde dat SODA niet ontvankelijk was in haar vordering, omdat niet was aangetoond dat zij de vorderingsgerechtigde was van de schadevergoeding die BP op de gedaagde had. Bovendien werd opgemerkt dat de vordering van SODA niet voldeed aan de wettelijke vereisten voor het verhalen van buitengerechtelijke kosten. De rechtbank veroordeelde SODA in de proceskosten van de gedaagde partij.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Kantonrechter, zittingsplaats 's-Gravenhage
Zaaknummer: 10075154 \ RL EXPL 22-14111
CB/bc
Vonnis van 13 december 2022
in de zaak van
Stichting ServiceOrganisatie Directe Aansprakelijkstelling (SODA),
gevestigd en kantoorhoudend te Amersfoort,
eisende partij,
hierna te noemen: SODA,
gemachtigde: dw. J.J. Sikkema (De Schout Gerechtsdeurwaarders).,
tegen
[gedaagde01],
wonende te [woonplaats01] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde01] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 augustus 2022 met vier producties (nrs. 1 tot en met 4);
- de conclusie van antwoord van 10 oktober 2022;
- de akte uitlating, tevens houdende wijziging van eis, binnengekomen bij de griffie op 16 november 2022.
1.2
Op 29 november 2022 is een mondelinge behandeling gehouden. Daarbij is namens de gemachtigde van SODA mevr. [naam01] verschenen. Ondanks behoorlijke oproeping is [gedaagde01] niet verschenen. Van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken heeft de griffier zakelijke aantekeningen gehouden, die zich in het griffiedossier bevinden.
1.3
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
Op 1 oktober 2020 heeft SODA aan [gedaagde01] aan document gestuurd, waarop onder meer het volgende staat vermeld:
Aansprakelijkheidsstelling Te betalen schadevergoeding Betaal vóór
Schadevergoeding€ 156,0119-10-‘20
Kenteken
[kenteken01]
Reden schadevergoeding
Tanken Zonder Betalen
Datum aansprakelijkstellingBedrag na verhoging
01-10-2020 € 196,01
Benadeelde
BP Ypenburg
Aansprakelijkstelling
Het kenteken ( [kenteken01] ) van uw voertuig is op 23-06-2020 omstreeks 14:13uur bij BP Ypenburg te Rijswijk geregistreerd. Er werd brandstof getankt zonder dat er is betaald. Hiervan is aangifte gedaan bij de politie. Door het hiermee gepaard gaand oponthoud en overlast is er bij de benadeelde ondernemer schade ontstaan. Deze is vastgesteld op€ 156,01. Voor specificatie zie de achterzijde.
De benadeelde stelt [gedaagde01] aansprakelijk voor deze eerder vermelde schade en vordert derhalve volledige betaling binnen 15 dagen na bezorging van deze aansprakelijkstelling en draagt de inning van het schadebedrag over aan SODA.
Deze directe aansprakelijkstelling is gebaseerd op de geconstateerde onrechtmatige daad (Boek 6 artikel 162 van het Burgerlijk Wetboek) en verplicht de veroorzaker ervan de schade te vergoeden.
SODA ontving uw gegevens in verband met tanken zonder betalen. Hiervan is aangifte gedaan bij de politie.
De benadeelde eist een schadevergoeding van € 131,- verhoogd met de kosten van de brandstof zijnde € 25,01. Volgens de wet bent u verplicht de schadevergoeding te betalen.
Het betalen van het schadebedrag staat los van het eventueel strafrechtelijk vervolg in deze zaak. Bovendien biedt betaling geen finale kwijting voor de eventuele later vast te stellen schade i.v.m. deze onrechtmatige daad. […]
Er kan sprake zijn van een bijzonder situatie:

Het voertuig was ten tijde van het tanken zonder betalen gestolen:
° Doe aangifte van diefstal bij de politie en stuur een afschrift naar [e_mail01]

Er was ten tijde van het tanken zonder betalen sprake van Joyriding
° Doe aangifte van Joyriding bij de politie en stuur een afschrift van de aangifte naar [e_mail01]

De politie heeft uw zaak onderzocht en u bent vrijgesproken
° Stuur een afschrift van uw vrijspraak op sepot naar [e_mail01] SODA zal dan de vordering intrekken.
In veel gevallen zijn er (stilstaande) beelden van de tankbeurt aanwezig. Deze kunnen onder voorwaarden worden verstrekt. Stuur hiervoor een mail naar [e_mail01]
Schadeberekening indirect schade
Handeling
(Tarief a € 70,-per uur) Tijd in minuten Tarief in euro’s
Vaststellen brandstofdiefstal 15 17,50
Online aangifte doen 30 35,00
Veiligstellen videoregistratie 15 17,50
Administratie brandstofderving 15 17,50
Bemoeienis SODA 39,67
BTW 21% 8,33
Totaal inhouding SODA inclusief BTW 48,00 +
=====
Subtotaal inclusief BTW 135,50
Afronden € 131,00
Tankbedrag € 25,01
Te betalen schadevergoeding € 156,01
2.2
Op 5 november 2020 heeft SODA een nieuw document gestuurd. Hierop is het bedrag van € 156,01 intussen verhoogd met € 40,00. Het document vermeldt:
Omdat het gehele bedrag na eerdere ingebrekestelling nog niet door ons is ontvangen bent u in verzuim. De vordering is inmiddels verhoogd met administratiekosten ad € 40,00.
2.3
Op 13 september 2022 heeft [gedaagde01] een bedrag van € 25,01 betaald aan de gemachtigde van SODA.

3.Het geschil

3.1
SODA vordert - samengevat en na wijziging van eis – primair veroordeling van [gedaagde01] tot betaling van € 178,20, subsidiair een redelijk schadebedrag, vermeerderd met rente en kosten.
3.2
SODA legt aan de vordering ten grondslag dat zij althans het tankstation schade heeft geleden die zij op [gedaagde01] wenst te verhalen.
3.3
[gedaagde01] voert verweer. [gedaagde01] ontkent dat zij zonder te betalen benzine heeft getankt. In verband daarmee heeft zij bij SODA onderbouwing van een en ander opgevraagd, maar heeft zij nooit reactie ontvangen.
3.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Terwijl [gedaagde01] bij conclusie van antwoord nog stelde dat zij ontkende bij BP Ypenburg te hebben getankt zonder te betalen, heeft hij op 13 september 2022 een bedrag van € 25,01 aan de gemachtigde van SODA betaald, hetgeen gezien zou kunnen worden als de erkenning van een schuld aan BP.
4.2
Deze betaling neemt echter niet weg dat in deze procedure niet kan worden vastgesteld dat [gedaagde01] bevrijdend aan SODA betaald heeft. De betaling van het bedrag van
€ 25,01 kan weliswaar gezien worden als de erkenning van een schuld van [gedaagde01] aan BP, maar uit niets blijkt dat ofwel BP aan [gedaagde01] heeft medegedeeld dat haar vordering (bevrijdend) aan SODA of haar gemachtigde kan worden voldaan ofwel dat SODA vorderingsgerechtigde is geworden de vordering van BP op [gedaagde01] . In het in rechtsoverweging 2,2 geciteerde document van SODA staat slechts dat
de benadeelde(kennelijk is dat BP)
de inning van het schadebedrag overdraagt aan SODA, maar op geen enkele manier wordt duidelijk wat het overdragen van de vordering inhoudt en op grond waarvan de overdracht plaatsvindt.
4.3
In de dagvaarding staat dat SODA middels
lastgeving (cessie ter incasso) gemachtigd is tot het verhalen van schade die is ontstaan ten gevolge van de onrechtmatige daad van gedaagde.Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde verklaard dat SODA als lasthebber optreedt.
4.4
Indien SODA lasthebber is van BP om namens deze haar vordering op [gedaagde01] te innen is daarmee SODA nog niet per definitie de vorderingsgerechtigde geworden, waardoor zij op eigen naam de vordering van BP op [gedaagde01] zou kunnen incasseren. In geval van lastgeving is namelijk de vordering op naam gebleven van BP en is deze de (enige) vorderingsrechtigde van haar vordering op [gedaagde01] . In dat geval is SODA niet ontvankelijk in de vordering die BP (nog) op [gedaagde01] heeft. Het had alsdan op de weg van SODA gelegen nader te onderbouwen dat die lastgeving (mede) gezien moet worden als een cessie ter incasso om een vordering in eigen naam te innen.
4.5
Echter, ook indien BP enige vordering op [gedaagde01] ter incasso aan SODA gecedeerd zou hebben, dan dient de vordering van SODA te worden afgewezen. Niet alleen heeft SODA op geen enkele manier het bestaan van een cessie nader onderbouwd, zoals ook de gemachtigde van SODA tijdens de mondelinge behandeling heeft toegegeven, maar ook blijkt uit de tekst van het document dat BP alleen een vordering uit onrechtmatige daad aan SODA gecedeerd zou hebben. De vordering van BP op [gedaagde01] is echter geen vordering uit onrechtmatige daad, maar een vordering uit overeenkomst. Als het al zo zou zijn dat [gedaagde01] zonder te betalen zou zijn weggereden, dan heeft BP een vordering op [gedaagde01] op grond van een tussen BP en [gedaagde01] gesloten koopovereenkomst, namelijk de koop en verkoop van brandstof.
4.6
Indien veronderstellenderwijs van een cessie van een vordering van BP op [gedaagde01] met onrechtmatige daad als grondslag zou worden uitgegaan, ook dan zal de vordering worden afgewezen. Uit niets blijkt namelijk dat BP die kosten heeft gemaakt dan wel de kosten die SODA stelt gemaakt te hebben in de behandeling van de vordering aan SODA heeft moeten vergoeden. In die zin heeft BP (zelf) dus geen schade geleden, anders dan het onbetaald laten van de geleverde brandstof. Waar BP geen schade heeft geleden heeft zij geen vordering op [gedaagde01] en kan zij derhalve ook geen vordering op grond van onrechtmatige daad door [gedaagde01] aan SODA of aan enige andere derde overdragen.
4.7
Voor zover SODA zich op het standpunt zou stellen, hetgeen zij overigens nergens in de processtukken heeft gedaan, dat zij zelf een vordering op [gedaagde01] op grond van onrechtmatige daad heeft, omdat zij kosten heeft gemaakt in het kader van de lastgeving door BP zal deze vordering afstuiten op het ontbreken van relativiteit. Relativiteit is een van de voorwaarden voor aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad en in dit geval ontbreekt relativiteit. Als het doorrijden zonder te betalen van [gedaagde01] al te beschouwen zou zijn als een onrechtmatige daad is dat een onrechtmatige daad jegens BP, maar niet jegens SODA. In die zin kan SODA mogelijk gemaakte kosten niet op de grondslag van onrechtmatige daad van [gedaagde01] vorderen, omdat niet aan alle voorwaarden voor aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad door [gedaagde01] jegens SODA is voldaan.
4.8
Nog los van het voorgaande zou overigens de vordering van SODA afstuiten op de wettelijke regeling van artikel 6:96 lid 6 BW in combinatie met artikel 6:96 lid 1 onder c. BW. Deze regeling betreft namelijk een forfaitaire regeling voor de vergoeding van vermogensschade van de redelijke kosten van verkrijging van voldoening (van een geldsom) buiten rechte. De kosten verbonden aan het aanschrijven en aanmanen van [gedaagde01] voor een vordering van BP zijn in feite kosten ter verkrijging van voldoening van een geldsom. Voor een vordering van € 25,01 zouden de buitengerechtelijke kosten op grond van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten € 40,- (exclusief btw) bedragen. Voorwaarde is dan wel dat [gedaagde01] schriftelijk veertien dagen de tijd moet zijn gegund om de vordering te voldoen (de ’14-dagen brief’). In het document van SODA van 5 november 2011 is het gevorderde bedrag weliswaar verhoogd met een bedrag van € 40,00, maar dat zou ’administratiekosten’ betreffen. Voor een verhoging van een vordering met ‘administratiekosten’ biedt de wet echter geen grondslag.
4.9
Slotsom van al het voorgaande is dat SODA niet ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering op [gedaagde01] , nu op geen enkele manier is gebleken dat zij vorderingsrechtigde is van een vordering van BP op [gedaagde01] , zoals reeds in rechtsoverweging 4.4 aan de orde is geweest.
4.1
Als de in het ongelijk gestelde partij zal SODA worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde01] .
4.11
Buiten het kader van de beoordeling van de vordering van SODA merkt de kantonrechter op dat het document dat SODA kennelijk gebruikt om vorderingen van onbetaald gebleven tankbeurten te innen veel gelijkenissen vertoont met het formulier dat het Centraal Justitieel Incassobureau gebruikt voor het innen van verkeersboetes. Alleen dat al kan geadresseerden op het verkeerde been zetten. Daar komt vervolgens nog bij dat in het formulier melding wordt gemaakt van een aangifte van diefstal bij de politie en de mogelijkheid van een strafrechtelijke vervolging, zonder dat daarvan enige onderbouwing wordt verstrekt. Daarmee krijgen deze mededelingen op het formulier een intimiderend karakter. Ook wordt op geen enkele wijze de mogelijkheid geboden om verweer tegen de vordering te voeren, anders dan aangegeven onder de drie bullits op het document. Zelfs wordt opgemerkt dat betaling van het gevorderde bedrag geen finale kwijting inhoudt. Tenslotte blijkt ook de mededeling dat de toezegging om beelden van de tankbeurt te verstrekken een lege huls is. [gedaagde01] heeft in haar verweer naar voren gebracht dat zij om videobeelden heeft verzocht, maar naar haar zeggen heeft SODA nooit op haar verzoek gereageerd. De gemachtigde van SODA heeft dit verweer niet weerlegd, zodat van de juistheid van de mededeling van [gedaagde01] op dit punt moet worden uitgegaan.

5.De beslissing

De kantonrechter
- verklaart SODA niet ontvankelijk in haar vordering;
- veroordeelt SODA in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde01] , tot dit vonnis vastgesteld op € 37,00 aan verletkosten;
- verklaart de proceskostenveroordeling van SODA uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.W.D. Bom en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.