ECLI:NL:RBDHA:2022:13624

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
SGR 22/8008
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake gehandicaptenparkeerkaart en spoedprocedure

Op 16 december 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De verzoeker had een voorlopige voorziening aangevraagd om zijn beroepszaken eerder behandeld te krijgen, alsook om een definitieve toekenning van een gehandicaptenparkeerkaart (GPK). De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat het verzoek niet als een voorlopige voorziening kan worden beschouwd, maar eerder als een verzoek om definitieve toekenning, waarover in de bodemprocedure(s) zal worden beslist.

De voorzieningenrechter overwoog dat het verzoek op 15 november 2022 was ingediend, maar dat dit pas na de zitting van 8 december 2022 als een verzoek om voorlopige voorziening was gepresenteerd. De rechter constateerde dat het verzoek niet eerder was behandeld omdat het door de verzoeker was ingebracht in een bodemprocedure. De voorzieningenrechter benadrukte dat het instrument van een voorlopige voorziening niet bedoeld is voor het voordringen in de procedure.

De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat er meerdere beroepszaken van verzoeker lopen, en dat de wens om een gehandicaptenparkeerkaart toegekend te krijgen geen voorlopige voorziening is, maar een definitieve toekenning die in de bodemprocedure moet worden beslist. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. D.W.A. van Weert, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/8008

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 december 2022 in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder(gemachtigde: mr H. van Soest).

Procesverloop

Tussen eiser en verweerder is bij deze rechtbank een bodemprocedure aanhangig (zaaknummer SGR 20/4257) over de afwijzing van een Individuele Studietoeslag (IST) door verweerder.
In die procedure (en de daarmee gevoegde zaak SGR 20/2648) heeft verzoeker op 15 november 2022 een stuk ingebracht, waarboven staat aangegeven ‘Verzoek aan rechtbank om voorlopige voorziening bij beroepsprocedure’.
De administratie van de rechtbank heeft dit stuk met bijlagen gevoegd in het dossier van de zaak waarin het door verzoeker was ingestuurd, te weten SGR 20/4257.
Op 8 december 2022 heeft in de zaken SGR 20/4257 en SGR 20/2648 de zitting plaatsgevonden.
Desgevraagd door de rechter heeft eiser (thans verzoeker) op die zitting geantwoord dat het een fout was dat hij dit stuk in de bodemprocedure heeft ingebracht.
Uit een e-mail van verzoeker van 13 december 2022 blijkt dat verzoeker met het verzoek, dat volgens hem al maanden geleden is gedaan, heeft verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist.
3.1
Verzoeker heeft aangevoerd dat het verzoek al maanden geleden is gedaan en dat het nooit behandeld is. Kennelijk is daarin de spoed gelegen.
3.2
De voorzieningenrechter constateert allereerst dat het verzoek op 15 november 2022 is gedaan, derhalve één maand geleden, en dat het inderdaad niet behandeld is omdat het door verzoeker is ingebracht als stuk in (een) bodemprocedure(s). Pas na de zitting van 8 december 2022 in die bodemprocedure(s) heeft verzoeker aangegeven dat hij een en ander heeft bedoeld als verzoek om voorlopige voorziening.
4. De voorzieningenrechter zal het verzoek afwijzen en overweegt daartoe als volgt.
4.1
Het verzoek luidt letterlijk als volgt:
“Gezien de medische documentatie duidelijk wel aangeven dat ik medisch beperkt ben echter dit eerder door fout gedacht werd dat ik niets betwiste niet is toegekend. Verzoek ik u vriendelijk de gehandicaptenparkeerkaart toe te kennen. Cura ut valeas, Shiva”
4.2
De voorzieningenrechter is er ambtshalve mee bekend dat er van verzoeker omstreeks 30 beroepszaken lopen, waarvan een aantal betrekking heeft op afgewezen aanvragen voor een gehandicaptenparkeerkaart. Het verzoek is er kennelijk op gericht om die beroepszaken eerder behandeld te krijgen. Dit is in feite een kwestie van voordringen. Daarvoor is het instrument van een voorlopige voorziening niet bedoeld. Alleen al om die reden is het evident dat het verzoek moet worden afgewezen.
4.3
In de tweede plaats is de wens van verzoeker om een gehandicaptenparkeerkaart toegekend te krijgen geen voorlopige voorziening, maar een definitieve toekenning. Een dergelijk verzoek is in deze zaak niet mogelijk omdat daarover in de bodemprocedure(s) wordt beslist. Het verzoek dient ook om die reden te worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.