ECLI:NL:RBDHA:2022:13622

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
NL22.23684
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling en de afwijzing van het beroep tegen de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. Eiser, die zich in Nederland bevond, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat hem op 19 november 2022 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening en diende op 24 november 2022 de gronden van zijn beroep in.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Dublinverordening van toepassing is op eiser en dat de staatssecretaris bevoegd was om de maatregel van bewaring op te leggen. Eiser betwistte in beroep de zware grond 3a, die betrekking heeft op het feit dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. De rechtbank oordeelde dat deze grond feitelijk juist was, aangezien eiser illegaal vanuit Algerije naar Europa was gereisd en zonder de vereiste documenten naar Nederland was gekomen.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht een significant risico had aangenomen dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank oordeelde dat er geen lichter middel beschikbaar was om dit risico te ondervangen en dat de detentie van eiser niet onredelijk bezwarend was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en openbaar gemaakt op 16 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.23684

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd op 22 november 2022 akkoord verklaard met schriftelijke afdoening. Op 24 november 2022 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend.
De rechtbank heeft op 12 december 2022 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Uit de motivering van de maatregel en uit de overige stukken in het dossier volgt dat op eiser de Dublinverordening [1] van toepassing is. Verweerder was dan ook op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw bevoegd om aan eiser de maatregel van bewaring op te leggen.
3. Uit de maatregel zoals opgenomen in de stukken van verweerder blijkt dat deze is opgelegd om 10:30 uur en onmiddellijk daarna is uitgereikt. Dit stuk is om 10:38 uur elektronisch ondertekend. Het document zoals overgelegd door eiser is voorzien van een natte handtekening, zodat er van uit moet worden gegaan dat de maatregel ondertekend, onmiddellijk na 10:30 uur, aan eiser is uitgereikt.
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Als zware gronden [2] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
 3
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
 3
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
 3
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
En als lichte gronden [3] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
 4
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
 4
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
 4
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser betwist in beroep slechts de zware grond 3a. Hij stelt hiertoe dat hij een asielaanvraag heeft gedaan en dat gezien het bestaan van een vluchtsituatie niet aan hem mag worden tegengeworpen dat hij niet op de voorgeschreven wijze is ingereisd.
6. De rechtbank stelt vast dat de zware grond 3a feitelijk juist is en daarom terecht aan de maatregel ten grondslag is gelegd. In de maatregel is immers terecht overwogen dat eiser zonder vereiste documenten naar Nederland is gekomen. Eiser is illegaal vanuit Algerije naar Europa gereisd, waar hij verschillende lidstaten heeft bezocht voordat hij in Duitsland asiel heeft gevraagd. Eiser is hierna via verschillende lidstaten doorgereisd naar Nederland, terwijl hij als asielzoeker niet mocht reizen binnen Europa. Verweerder heeft evenzeer terecht de zware grond 3e aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Eiser heeft verklaard een valse geboortedatum te hebben opgegeven in Duitsland, omdat hij als minderjarige beter behandeld zou worden. [4] Deze zware gronden tezamen zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Verweerder heeft op grond hiervan terecht een significant risico aangenomen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
7. Verweerder heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is toe te passen om het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken te ondervangen. Verweerder heeft ook voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken. De stelling van eiser in beroep dat het gezien zijn asielaanvraag in zijn belang is om zich beschikbaar te houden voor de autoriteiten leidt niet tot een andere conclusie.
8. Tot slot is niet gebleken dat verweerder onvoldoende voortvarend te werk is gegaan bij de voorbereiding van de overdracht van eiser aan Duitsland.
9. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Proces-verbaal van gehoor van 19 november 2022 (M110), p. 4 van 6.