ECLI:NL:RBDHA:2022:13614

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
NL22.24460
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring met betwisting van gronden en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Jemenitische nationaliteit hebbende, had beroep ingesteld tegen het besluit van 28 november 2022, waarbij de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. De maatregel werd opgeheven op 1 december 2022, waarna eiser verzocht om schadevergoeding. De rechtbank beperkte de beoordeling tot de vraag of de bewaring onrechtmatig was geweest voorafgaand aan de opheffing.

De rechtbank overwoog dat de Dublinverordening van toepassing was op eiser en dat verweerder bevoegd was om de maatregel van bewaring op te leggen. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden, waaronder het niet op de voorgeschreven wijze binnenkomen van Nederland en het niet meewerken aan de overdracht aan Spanje, voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser betwistte deze gronden, maar de rechtbank oordeelde dat de maatregel terecht was opgelegd en dat er geen omstandigheden waren die detentie voor eiser onevenredig bezwarend maakten.

De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door rechter E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier mr. J. de Winter. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24460

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 1 december 2022 de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 7 december 2022 heeft eiser de beroepsgronden ingediend. Op 11 december 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Op 12 december 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Jemenitische nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Maatregel van bewaring
3. Uit de motivering van de maatregel en uit de overige stukken in het dossier volgt dat op eiser de Dublinverordening [2] van toepassing is. Dit is bevestigd met het claimakkoord met Spanje van 1 juni 2022. Verweerder was dan ook op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw bevoegd om aan eiser de maatregel van bewaring op te leggen.
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [3] vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;- 3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [4] vermeld dat eiser:
- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser betwist alle zware en lichte aan de maatregel gelegde gronden.
6. Verweerder heeft terecht de zware gronden 3a en 3k aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Eiser was ten tijde van zijn inreis in Nederland niet in het bezit van een geldig visum, wat maakt dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Verder was eiser op de hoogte van het overdrachtsbesluit van 12 oktober 2022, maar heeft hij op 23 november 2022 geen medewerking verleend aan zijn overdracht aan de Spaanse autoriteiten. De stelling dat van eiser geen medewerking verwacht mag worden, omdat de opvang in Spanje voor Dublinclaimanten tekort schiet, speelt in het beroep tegen de inbewaringstelling geen rol. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over de zware en lichte gronden behoeft geen bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.
Lichter middel
7. Eiser heeft tijdens het vertrekgesprek op 27 oktober 2022 aangegeven mee te zullen werken aan een overdracht aan Spanje. Dat hij zich op het vliegveld heeft verzet tegen de overdracht kwam door zijn angstklachten. Verder stelt eiser dat verweerder onvoldoende oog heeft gehad voor de medische en psychische situatie van eiser. Reeds tijdens gehoorgesprekken gaf eiser al aan medische klachten te hebben. Het was van meet af aan duidelijk dat de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend was.
8. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat ten tijde van de inbewaringstelling niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend toe te passen was, gelet op het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser had tot dan toe niet meegewerkt aan zijn vertrek, dus had een lichter middel niet geleid tot het beoogde eindresultaat, een overdracht aan de Spaanse autoriteiten. Eisers verklaring dat hij mee zal werken aan zijn overdracht maakt dat niet anders, mede gelet op het feit dat eiser zich op Schiphol heeft verzet tegen de overdracht. Verweerder heeft ook voldoende gemotiveerd dat niet was gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onevenredig bezwarend maken. Verweerder heeft daarbij de door eiser aangevoerde medische omstandigheden meegewogen in de maatregel, maar terecht gesteld dat deze omstandigheden de inbewaringstelling niet belemmerden en eiser de nodige (gespecialiseerde) medische hulp in het detentiecentrum kon krijgen. Er waren ook geen medische stukken (ingebracht) die het tegendeel aannemelijk maakte. De rechtbank wijst daarbij ook op hetgeen hieronder wordt overwogen.
Voortvarend handelen
9. Na het opleggen van de maatregel van bewaring op 28 november 2022, is de overdracht van eiser aan de Spaanse autoriteiten op 1 december 2022 aangekondigd. Vervolgens is een ‘fit to fly’ onderzoek aangevraagd op 29 november 2022. Naar aanleiding van dit onderzoek bleek dat sprake was van onduidelijke medische aspecten, waarna eiser is doorverwezen naar het ziekenhuis. Verweerder heeft de overdracht vervolgens geannuleerd en daarna volgde, na een belangenafweging, de opheffing van de maatregel. Voorafgaand aan het onderzoek waren deze medische omstandigheden nog niet kenbaar, dus heeft verweerder ook niet eerder tot opheffing van de maatregel over hoeven te gaan. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
Conclusie
10. De maatregel van bewaring is ten tijde van de oplegging daarvan terecht aan eiser opgelegd en niet op enig moment voorafgaande aan de opheffing onrechtmatig geweest. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.