In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Jemenitische nationaliteit hebbende, had beroep ingesteld tegen het besluit van 28 november 2022, waarbij de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. De maatregel werd opgeheven op 1 december 2022, waarna eiser verzocht om schadevergoeding. De rechtbank beperkte de beoordeling tot de vraag of de bewaring onrechtmatig was geweest voorafgaand aan de opheffing.
De rechtbank overwoog dat de Dublinverordening van toepassing was op eiser en dat verweerder bevoegd was om de maatregel van bewaring op te leggen. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden, waaronder het niet op de voorgeschreven wijze binnenkomen van Nederland en het niet meewerken aan de overdracht aan Spanje, voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser betwistte deze gronden, maar de rechtbank oordeelde dat de maatregel terecht was opgelegd en dat er geen omstandigheden waren die detentie voor eiser onevenredig bezwarend maakten.
De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door rechter E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier mr. J. de Winter. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.