ECLI:NL:RBDHA:2022:13606

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
C/09/634637 / FA RK 22-5789
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie met terugwerkende kracht en beoordeling van de draagkracht van de ouders

In deze beschikking heeft de Rechtbank Den Haag op 11 november 2022 uitspraak gedaan in een zaak betreffende de wijziging van kinderalimentatie. De man, vertegenwoordigd door mr. W.F. Wienen, heeft verzocht om de kinderalimentatie met terugwerkende kracht te wijzigen, omdat deze van meet af aan niet aan de wettelijke maatstaven zou hebben voldaan. De vrouw, vertegenwoordigd door mr. M. Cortet, heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man vanaf 27 juli 2016 onderhoudsplichtig is geweest voor zijn drie minderjarige kinderen, maar dat de eerder vastgestelde alimentatie van € 301,- per kind per maand niet in overeenstemming was met zijn draagkracht in 2016. De rechtbank heeft de kinderalimentatie herzien en vastgesteld op € 75,- per maand per kind met ingang van 1 januari 2022, en € 64,- per maand per kind met ingang van 1 juli 2022. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de man zijn aandeel in de kosten van de kinderen heeft geleverd, ondanks dat hij niet altijd de volledige alimentatie heeft betaald. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de proceskosten zijn voor elke partij zelf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummers: FA RK 22-5789 (bodemzaak) en 22-5791 (223 Rv)
Zaaknummers: C/09/634637 (bodemzaak) en C/09/634643 (223 Rv)
Datum beschikking: 11 november 2022

Alimentatie

Beschikking op het op 1 september 2022 ingekomen gecombineerde verzoek van:

[naam1] ,

de man,
wonende te [woonplaats1] ,
advocaat: mr. W.F. Wienen te Almere.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[naam2] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats2] ,
advocaat: mr. M. Cortet te Utrecht.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
  • het gecombineerde verzoekschrift waarin zowel voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Rv zijn verzocht als een verzoek in de bodemprocedure is gedaan;
  • het F9-formulier van 21 september 2022 in de voorlopige voorzieningen van de zijde van de man;
  • het verweerschrift in beide procedures;
  • het F9-formulier van 11 oktober 2022 met bijlagen, in beide procedures, van de zijde van de man;
  • het F9-formulier van 11 oktober 2022 met bijlagen, in beide procedures, van de zijde van de vrouw;
  • het F9-formulier van 13 oktober 2022 met bijlage, in beide procedures, van de zijde van de man.
Op 14 oktober 2022 is de zaak op de zitting van deze rechtbank gecombineerd behandeld.
Hierbij zijn verschenen:
  • de man en zijn advocaat;
  • de vrouw en haar advocaat.
Na de terechtzitting zijn de volgende stukken ontvangen:
- het F9-formulier van 20 oktober 2022 van de zijde van de vrouw.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de man luidt om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad en kosten rechtens:
in de voorlopige voorzieningen de kinderalimentatie met ingang van 27 juli 2016, althans per een door de rechtbank te bepalen datum, voorlopig op nihil te stellen, althans op een door de rechtbank te bepalen bedrag, en de vrouw te verbieden om tot in de bodemprocedure is beslist de beschikking van [beschikkingsdatum] 2017 te executeren, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat de vrouw dit verbod niet nakomt, met een maximum van € 15.000,-;
in de bodemprocedure de beschikking van [beschikkingsdatum] 2017 in te trekken, althans te wijzigen en de kinderalimentatie op nihil te stellen, althans op een bedrag dat de rechtbank juist acht.
De man stelt als grond voor dit verzoek dat de beschikking van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan doordat van onjuiste/onvolledige gegevens is uitgegaan.
De vrouw voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Zij heeft verzocht de verzoeken van de man in de voorlopige voorzieningen en in de bodemprocedure af te wijzen.

Feiten

  • Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
  • Zij zijn samen de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
  • De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
  • Bij beschikking van deze rechtbank van [beschikkingsdatum] 2017 (volgens de eerste bladzijde) danwel [beschikkingsdatum] 2017 (volgens de ondertekening) (hierna: de beschikking van [beschikkingsdatum] 2017) is – voor zover hier van belang – een kinderalimentatie van € 301,- per maand per kind bepaald, met ingang van 27 juli 2016 door de man aan de vrouw te voldoen.
  • Als gevolg van de wijziging van rechtswege op grond van artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek bedraagt de door de man te betalen kinderalimentatie sinds
  • De vrouw heeft op 11 juni 2022 de beschikking van [beschikkingsdatum] 2017 aan de man laten betekenen en een bedrag van € 65.663,38 van de man gevorderd uit hoofde van achterstallige alimentatie, alsmede per 1 juli 2022 telkens maandelijks een kinderalimentatie van € 342,28 per kind.

Beoordeling

De rechtbank zal eerst het verzoek in de bodemprocedure beoordelen. Beide partijen hebben immers het grootste belang bij een beslissing in de hoofdzaak. Daarna zal de rechtbank beoordelen of er nog een reden is om ook in de 223 Rv-procedure een beslissing te nemen.

In de bodemprocedure

Intrekken van de beschikking van [beschikkingsdatum] 2017
De man stelt als grond voor het verzoek tot intrekking van de beschikking van de rechtbank van [beschikkingsdatum] 2017 dat die beschikking van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan, omdat van onjuiste en onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 1:401 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voorziet in de mogelijkheid van het wijzigen en het intrekken van beschikkingen. Het intrekken van de beschikking van de rechtbank van [beschikkingsdatum] 2017 is niet aan de orde, omdat niet is gebleken dat er ten onrechte een alimentatieverplichting is opgelegd. De man stelt slechts dat de hoogte van de verplichting onjuist is vastgesteld als gevolg van onjuiste of onvolledige gegeven. Het verzoek van de man tot intrekking van die beschikking zal dan ook worden afgewezen.
Wijziging van de kinderalimentatie
De rechtbank zal eerst het meest verstrekkende verzoek van de man bespreken, namelijk dat de beschikking van [beschikkingsdatum] 2017 van meet af aan niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord, omdat van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De man heeft in de door de vrouw in 2017 aanhangig gemaakte procedure tot het vaststellen van een kinderalimentatie geen verweer gevoerd. Hoewel dit in beginsel een omstandigheid is die voor rekening en risico van de man dient te blijven, staat de wet een heroverweging toe, ook al is het aan de man te wijten dat de rechter mogelijk is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens.
De vrouw heeft gemotiveerd betwist dat de beschikking van meet af aan niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan. Volgens haar is op basis van de van partijen bekende inkomensgegevens uit 2016 de behoefte van de kinderen bepaald. De vrouw heeft het inkomen van de man, en zijn winst uit onderneming over 2016, geschat en op basis daarvan in het inleidende verzoekschrift gesteld dat de man in staat moet zijn volledig in de behoefte van de kinderen te kunnen voorzien. Op basis van de door haar geschatte gegevens heeft de vrouw een verzoek tot vaststelling van de kinderalimentatie gedaan.
De rechtbank zal op grond van de huidige processtukken beoordelen of de eerder bepaalde kinderalimentatie voldoet aan de wettelijke maatstaven. Hiertoe zal de rechtbank eerst de behoefte van de kinderen bespreken op het moment van uiteengaan van partijen en vervolgens de draagkracht van de man in 2016.
Behoefte van de kinderen
In haar inleidende verzoekschrift van de door de vrouw in 2017 gevoerde procedure heeft zij de behoefte van de kinderen op € 903,- per maand in 2016 gesteld. De man heeft deze behoefte van de kinderen op de zitting erkend, zodat de rechtbank hier ook in deze procedure vanuit zal gaan.
Draagkracht van de man in 2016
Om te beoordelen of de eerder vastgestelde kinderalimentatie aan de wettelijke maatstaven voldeed, zal de rechtbank de draagkracht van de man in 2016 berekenen.
De vrouw heeft in haar verzoekschrift gesteld dat de man naast een inkomen uit arbeid een beschikbare winst uit onderneming zou hebben van € 30.000,- op jaarbasis.
Uit de aangifte Inkomstenbelasting ( IB ) 2016 blijkt dat de man over het jaar 2016 een inkomen uit arbeid heeft gehad van € 23.984,- en daarnaast een negatief bedrijfsresultaat heeft geboekt uit zijn onderneming. Op de zitting heeft de man verklaard dat hij ten tijde van de relatie van partijen in 2014 al bezig was om een eigen onderneming op te zetten. Hoewel de jaarcijfers over de jaren 2014 en 2015 ontbreken, blijkt uit de jaarcijfers over 2016 en 2017 dat het bedrijf van de man in die eerste jaren verlies draaide. Vanaf 2019 is hij winst gaan maken. De rechtbank acht het op grond hiervan aannemelijk dat het inkomen van de man in 2016 enkel zijn inkomen uit arbeid betrof.
Rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting becijfert de rechtbank het NBI van de man op basis van zijn inkomen uit loondienst in 2016 op een bedrag van € 1.684,- per maand. De rechtbank verwijst hierbij naar de aan de beschikking gehechte berekening. De rechtbank heeft in deze berekening niet het verlies uit onderneming meegenomen.
De draagkracht van de man bedroeg, uitgaande van voormeld NBI, volgens de formule in 2016 € 202,- per maand voor de drie kinderen samen. Omdat in de beschikking een kinderalimentatie van € 301,- per maand per kind ten laste van de man is bepaald, terwijl zijn draagkracht in 2016 maximaal € 67,- per maand per kind bedroeg, is de rechtbank van oordeel dat is komen vast te staan dat in de beschikking van [beschikkingsdatum] 2017 van onjuiste gegevens is uitgegaan en dat de daar vastgestelde kinderalimentatie van meet af aan niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan.
Dat maakt dat de rechtbank de kinderalimentatie per de ingangsdatum van die vorige verplichting, te weten 27 juli 2016, zal gaan herzien.
Door de man verrichte betalingen
Niet in geschil is dat de man vanaf 27 juli 2016 onderhoudsplichtig is geweest jegens de kinderen. De man heeft in deze procedure bankafschriften van zijn betaalrekeningen overgelegd, waaruit blijkt dat hij weliswaar op soms onregelmatige basis wisselende bedragen aan de vrouw, en later ook aan zijn dochter Anisha heeft overgemaakt. Volgens de man heeft hij, als de vrouw hem daarom vroeg, telkens geld gegeven en op die manier zijn aandeel in de kosten van de kinderen voor zijn rekening genomen.
De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de man verrichte betalingen zien op aflossingen van geldleningen van haar aan de man. Volgens haar leende zij de man regelmatig bedragen ten behoeve van zijn bedrijf. De man heeft betwist dat al deze betalingen zien op aflossingen van schulden. Volgens hem heeft hij wel eens geld van de vrouw geleend om een auto te kopen. Hij heeft toen voor de vrouw een grotere auto aangeschaft dan de auto waar de vrouw in reed en door middel van deze omruiling van de auto’s zijn schuld aan de vrouw voldaan. Voor het overige heeft de man bedragen aan de vrouw overgemaakt omdat zij om geld vroeg, aldus de man.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw, na betwisting door haar stelling van de man, niet heeft aangetoond dat alle door de man verrichte betalingen zien op aflossingen van geldleningen. De rechtbank acht het aannemelijk dat de betalingen van de man voornamelijk bedoeld zijn geweest om te voldoen aan zijn onderhoudsplicht jegens de kinderen en mogelijk ten tijde van de relatie van partijen ook jegens de vrouw. Hoewel onduidelijk is welke bedragen de man door de jaren heen exact verschuldigd zou zijn geweest, staat op grond van de overgelegde bankafschriften voldoende vast dat de man een aandeel in de kosten van de kinderen heeft geleverd. Daarbij stelt de rechtbank vast dat de vrouw, hoewel zij in 2017 een executoriale titel heeft verkregen ten aanzien van de kinderalimentatie, deze niet eerder dan in 2022 heeft laten betekenen. Kennelijk heeft de vrouw in de jaren voor 2022 geen aanleiding gezien om het LBIO in te schakelen, of anderszins de alimentatiebeslissing te laten executeren.
De rechtbank ziet in de door de man in de jaren 2016 tot en met 2021 verrichte betalingen aanleiding om te bepalen dat de man over de periode van 27 juli 2016 tot 1 januari 2022 conform zijn financiële mogelijkheden aan zijn onderhoudsplicht jegens de kinderen heeft voldaan. De rechtbank zal zonder nadere berekening van de mogelijk per jaar verschuldigde kinderalimentatie bepalen dat de man zijn aandeel in de kosten van de kinderen heeft geleverd. Ook stelt de rechtbank vast dat de man per januari 2022 geen betalingen meer heeft verricht. Dat maakt dat de rechtbank de kinderalimentatie per 1 januari 2022 opnieuw zal vaststellen.
Berekening van de kinderalimentatie per 1 januari 2022
Om vast te stellen welke alimentatie de man per 1 januari 2022 schuldig is aan de vrouw, zal de rechtbank rekenen met de inkomensgegevens van partijen over het jaar 2021.
De behoefte van de kinderen waar partijen in moeten voorzien bedroeg in 2016 € 903,- per maand. Geïndexeerd naar 2022 bedraagt de behoefte van de kinderen € 1.027,- per maand voor de drie kinderen samen.
Huidig NBI en draagkracht van de vrouw
De rechtbank gaat bij de berekening van het huidige NBI van de vrouw uit van een winst uit onderneming van € 48.303,- bruto per maand. De rechtbank gaat hierbij uit van het inkomen dat blijkt uit de jaarrekening van de vrouw over het jaar 2021, welk inkomen in lijn is met de winst in de daaraan voorafgaande jaren.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de volgende fiscale heffingskortingen:
  • ondernemersaftrek;
  • de MKB-winstvrijstelling;
  • de algemene heffingskorting;
  • de arbeidskorting;
  • de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Aan de hand van voormelde uitgangspunten becijfert de rechtbank het huidige NBI van de vrouw op een bedrag van € 3.894,- per maand. De rechtbank verwijst hierbij naar de aan de beschikking gehechte berekening.
De draagkracht van de vrouw is volgens de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 1.000,-)]
€ 1.194,- per maand.
Huidig NBI en draagkracht van de man
Volgens de vrouw heeft de man onvoldoende inzage gegeven in zijn daadwerkelijke inkomsten uit zijn onderneming. Zij meent dat niet gekeken moet worden naar het bedrijfsresultaat maar naar de onttrekkingen van de man. Als de onderneming van de man verlies blijft draaien, ligt het op de weg van de man om weer in loondienst te gaan werken. De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de man alsdan een verdiencapaciteit heeft van in ieder geval € 35.000,- bruto per jaar.
De man heeft op zitting aangegeven dat hij bezig is zijn bedrijf verder uit te bouwen en hij heeft hier de afgelopen jaren flink op ingezet. De man behaalt nog geen grote winsten, maar is wel in staat geweest zijn bedrijf uit te breiden. Hij is bij de vaststelling van een nieuwe kinderalimentatie echter bereid uit te gaan van een fictief inkomen ten behoeve van de bepaling van zijn draagkracht.
De rechtbank is van oordeel dat van de man gevergd kan worden dat hij zich inspant om een inkomen te genereren dat in lijn ligt met wat hij eerder heeft verdiend bij [bedrijf] . Zij zal daarom aan de kant van de man uitgaan van een fictief bruto jaarinkomen van € 35.000,-.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de volgende fiscale heffingskortingen:
  • de algemene heffingskorting;
  • de arbeidskorting.
Aan de hand van voormelde uitgangspunten becijfert de rechtbank het huidige NBI van de man op een bedrag van € 2.359,- per maand. De rechtbank verwijst hierbij naar de aan de beschikking gehechte berekening.
Uit de door de man overgelegde stukken blijkt dat hij samen met zijn huidige partner een lening heeft gekregen in het kader van de Tijdelijke Overbruggingsregeling zelfstandige ondernemers. Uit de brief van 23 juni 2022 van het Zelfstandigenloket Flevoland blijkt dat de man en zijn partner met ingang van 1 juli 2022 maandelijks een aflossingsverplichting hebben van € 212,70 en dat deze schuld per 13 juli 2026 afbetaald moet zijn.
De rechtbank zal, nu het hier om een niet verwijtbare of vermijdbare schuld gaat, rekening houden met deze schuld. Daarbij geldt dat de helft van deze lening voor rekening van de partner van de man komt, zodat bij de bepaling van de draagkracht van de man met ingang van 1 juli 2022 en tot 13 juli 2026 rekening wordt gehouden met een maandelijkse aflossing van € 106,-.
De draagkracht van de man bedraagt volgens voormelde formule € 442,- per maand over de periode van 1 januari 2022 tot 1 juli 2022 en € 368,- vanaf 1 juli 2022.
Verdeling van de draagkracht van partijen
De gezamenlijke draagkracht van partijen bedraagt in totaal € 1.636,- per maand tot 1 juli 2022 en € 1.562,- vanaf 1 juli 2022. Dat is voldoende om volledig in de behoefte van de kinderen van € 1.027,- te voorzien.
Het aandeel van de man in de behoefte van de kinderen bedraagt dan:
  • van 1 januari 2022 tot 1 juli 2022:
  • vanaf 1 juli 2022:
De rechtbank zal conform de aanbevelingen in het Tremarapport rekening houden met een zorgkorting van 5 % omdat zij het belangrijk acht dat de vrouw de omgang tussen de man en de kinderen zal stimuleren. De zorgkorting waar de man aanspraak op kan maken bedraagt 5 % van € 1.027,- = € 51,-, welke zorgkorting over de drie kinderen wordt verdeeld.
Dat betekent dat de man met ingang van 1 januari 2022 maandelijks € 75,- per maand per kind moet gaan voldoen aan de vrouw en met ingang van 1 juli 2022 maandelijks € 64,-.
De rechtbank zal deze bijdrage vaststellen, onder afwijzing van het meer of anders verzochte. De beslissing zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard overeenkomstig het verzoek van de man.
Proceskosten
Omdat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank bepalen dat elke partij de eigen proceskosten draagt.

Voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Rv

Gelet op het bepaalde in artikel 223, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding.
Omdat er na de gecombineerde behandeling van de verzoeken nu een eindbeslissing in de bodemprocedure wordt genomen, komt er daarmee een einde aan de duur van dit geding. De beslissing is ook uitvoerbaar bij voorraad verklaard zodat een eventueel hoger beroep niet afdoet aan de hier genomen beslissing. Dat maakt dat de man niet langer belang heeft bij zijn verzoek ex artikel 223 Rv. Dit verzoek zal daarom bij gebrek aan belang worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
in de bodemprocedure
– met wijziging in zoverre van de beschikking van deze rechtbank van [beschikkingsdatum] 2017 danwel [beschikkingsdatum] 2017 – :
bepaalt de door de man te betalen alimentatie ten behoeve van de minderjarigen:
  • [minderjarige01] , geboren op [geboortedatum1] 2010 te [geboorteplaats1] ,
  • [minderjarige] , geboren op [geboortedatum2] 2012 te [geboorteplaats1] , en
  • [minderjarige3] , geboren op [geboortedatum2] 2012 te [geboorteplaats1] ,
  • over de periode van 27 juli 2016 tot 1 januari 2022 op hetgeen door de man blijkens de door hem overgelegde bankafschriften in die periode reeds aan de vrouw en [minderjarige] is voldaan;
  • met ingang van 1 januari 2022 op € 75,- per maand per kind, en
  • met ingang van 1 juli 2022 op € 64,- per maand per kind,
vanaf heden telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
in de 223 Rv-procedure:
wijst het verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. van der Vliet, rechter, in tegenwoordigheid
van mr. I.M. Talstra - Touwen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 november 2022.