ECLI:NL:RBDHA:2022:13603

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
NL22.24523
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd. De eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak op 7 december 2022 behandeld, waarbij de eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en dat de staatssecretaris bevoegd was om de maatregel van bewaring op te leggen op basis van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser, die onder andere betwistte dat hij zich aan het toezicht had onttrokken, ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen, waaronder het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor het toepassen van een lichter middel, aangezien de omstandigheden van de eiser niet voldoende waren om aan te nemen dat hij zich aan de uitzetting zou houden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24523

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. M.M.E. Disselkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 30 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 7 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.K. Nyaku. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben.
Voortraject
2. Eiser heeft de gronden van beroep schriftelijk kenbaar gemaakt en ter zitting nader
toegelicht. Hij stelt allereerst dat gecontroleerd dient te worden of het voortraject op de juiste wijze heeft plaatsgevonden.
.
3. Het is de rechtbank na bestudering van de stukken niet gebleken van enige
onregelmatigheden in het voortraject. De beroepsgrond van eiser treft geen doel.
Maatregel van bewaring
4. Vaststaat dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, zodat verweerder op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vw bevoegd is tot het opleggen van de maatregel van bewaring. Het is de rechtbank na bestudering van de stukken niet gebleken van onrechtmatigheden bij het opleggen van de maatregel, zoals eiser in zijn beroepsgronden heeft aangehaald.
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;- 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;- 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;- 4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
6. Eiser betwist de zware grond 3b. Hij stelt dat het te kort door de bocht is om te stellen dat hij ‘mob’ is gegaan. Hij was onderweg naar de HTL [4] om zich te melden. Ook betwist eiser de lichte grond 4d. Hij stelt dat niet is gebleken dat hem is gevraagd is of hij financiële middelen heeft. In de maatregel lijkt enkel te zijn uitgegaan van de aanname van de desbetreffende ambtenaar van DT&V. [5]
7. Verweerder heeft de zware gronden 3a en 3b terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Eiser heeft verklaard ten tijde van zijn inreis in Nederland niet in bezit te zijn geweest van een paspoort of een visum. [6] Ook blijkt uit het dossier dat eiser eerder met onbekende bestemming is vertrokken vanuit het AZC, wat maakt dat hij zich aan het toezicht heeft onttrokken. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over de lichte grond 4d behoeft geen bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.
Lichter middel
8. Eiser stelt dat hij ook in de gaten gehouden kan worden als hij zijn uitzetting in een HTL kan afwachten. Het gaat niet goed met eiser en hij verblijft momenteel ook in een observatiecel. Hij stelt zich meewerkend op. Het enkele feit dat hij niet is verschenen voor de presentatie maakt niet dat hij niet heeft meegewerkt aan zijn vertrek. Eiser meent dat een lichter middel daarom op zijn plaats is, nu hij toch al in een HTL verbleef voorafgaand aan de inbewaringstelling.
9. Gelet op de gronden die ten grondslag aan de maatregel van bewaring zijn gelegd, is een risico op onttrekking aan het toezicht gegeven. Verweerder heeft zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat het enkele feit dat eiser bij een HTL ook gecontroleerd wordt, het risico op onttrekking niet wegneemt. Verder is met de gestelde meewerkende houding van eiser tot nu toe niet genoeg gebleken om tot uitzetting te komen. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat eiser niet is verschenen voor de presentatie in persoon bij de Nigeriaanse vertegenwoordiging om een reisdocument te verkrijgen. Verweerder heeft in de maatregel dan ook voldoende gemotiveerd waarom een lichter middel niet doeltreffend kan worden toegepast in het geval van eiser. Ook heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom de bewaring voor eiser niet onredelijk bezwarend is.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
10. Eiser is op 30 november 2022 in bewaring gesteld. Verweerder heeft voorafgaand aan de maatregel, 28 november 2022, al een LP [7] -aanvraag naar de Marokkaanse autoriteiten verzonden. Ook heeft verweerder op de tweede dag van de bewaring met eiser een vertrekgesprek gevoerd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt.
11. Tot slot heeft verweerder in de maatregel van bewaring terecht overwogen dat sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Niet is gebleken dat de Nigeriaanse autoriteiten niet willen of kunnen meewerken aan de terugkeer van eiser.
Conclusie
12. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Handhaving en toezichtlocatie.
5.Dienst Terugkeer en Vertrek.
6.Proces-verbaal van gehoor van 30 november 2022 (M110), pagina 4 van 7.
7.Laissez passer.