ECLI:NL:RBDHA:2022:13602

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
Nl22.21924
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 november 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Syrische eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 25 oktober 2022 was genomen, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser voldoende gemotiveerd heeft betwist dat hij zich aan het toezicht heeft onttrokken, maar oordeelt dat de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, feitelijk juist zijn. De rechtbank concludeert dat er een risico bestaat dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, en dat de opgelegde maatregel van bewaring gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 10 november 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.21924
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. S. Benayad),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 25 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 7 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Gharbaoui. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [2000] .
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden onder 3b, 3d en 3i en de lichte grond onder 4d betwist. Ten aanzien van de zware grond onder 3b voert eiser aan dat hij niet wist dat hij zich ergens moest melden. Hij heeft zich niet bewust aan het toezicht onttrokken.
4. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden onder 3a en 3b feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. De feitelijke juistheid van de zware grond onder 3a is door eiser niet betwist. Verder heeft eiser zijn onrechtmatige verblijf niet gemeld bij de korpschef. Hierdoor kon verweerder de zware grond onder 3b aan eiser tegenwerpen.
5. De zware gronden onder 3a en 3b zijn al voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom al dragen. Om die reden behoeft hetgeen eiser heeft aangevoerd ten aanzien de zware gronden onder 3d en 3i en over de lichte grond onder 4d geen verdere bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
6. Eiser stelt dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser heeft in 2020 al een terugkeerbesluit opgelegd gekregen en heeft Nederland, nadat de lockdown gedeeltelijk was opgeheven, ook verlaten. Verder heeft eiser geen criminele activiteiten ondergaan of andere bijzondere meldingen in Nederland staan. Waarom dan gelijk de meest verregaande maatregel opgelegd moet worden is niet duidelijk. Er had volstaan kunnen worden met het opleggen van een meldplicht. Verder heeft eiser neven die bereid zijn om een borgsom voor hem te betalen. Dat is ook al besproken tijdens het vertrekgesprek van 28 oktober 2022, maar dat is niet door verweerder vermeld in de uitwerking hiervan, dat is opmerkelijk.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de maatregel van bewaring voldoende gemotiveerd waarom in dit geval geen lichter middel kan worden toegepast. Gelet op de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd en de motivering daarvan is een lichter middel niet doeltreffend. Door eiser is ook niet gesteld dat een lichter middel zal leiden tot zijn daadwerkelijke vertrek uit Nederland. Dat neven van eiser een borgsom willen betalen voor eiser maakt dit ook niet anders. Hieruit blijkt ook niet dat deze borgsom zal leiden tot het daadwerkelijke vertrek van eiser uit Nederland. Daarbij komt dat ten tijde van het opleggen van de maatregel van bewaring niet is gesproken over een borgsom, dit is volgens eiser pas besproken tijdens het vertrekgesprek van 28 oktober 2022. Verweerder heeft hier dus ten tijde van het opleggen van de maatregel van bewaring geen rekening mee kunnen houden.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
10 november 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.