ECLI:NL:RBDHA:2022:13548
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en kennelijk ongegrond verklaard bezwaar
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Eritrees staatsburger, heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag, die was omgezet van een aanvraag voor verblijf als familie- of gezinslid naar een nareisaanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris DNA-onderzoek heeft aangeboden om de familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn referent, die in Nederland verblijft, vast te stellen. Eiser heeft echter niet kunnen aangeven wanneer hij in Ethiopië kan zijn voor dit onderzoek, vanwege de onveilige situatie aan de grens met Eritrea en Tigray.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat de afwijzing van het verzoek om uitstel voor het DNA-onderzoek niet in overeenstemming was met de geldende maatstaven voor gezinshereniging, overwogen. Eiser heeft betoogd dat hij door de afwijzing van het verzoek om uitstel in zijn belangen is geschaad, vooral gezien zijn status als minderjarige. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de voorwaarden die de Staatssecretaris heeft gesteld voor deelname aan het DNA-onderzoek niet onevenredig belastend zijn en dat eiser, gezien zijn leeftijd, in staat geacht moet worden om voor zichzelf te zorgen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat hij op geen enkel moment duidelijkheid heeft gegeven over wanneer hij uit Eritrea zou kunnen uitreizen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Staatssecretaris het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond heeft mogen verklaren, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.