ECLI:NL:RBDHA:2022:13548

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
NL22.3837
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en kennelijk ongegrond verklaard bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Eritrees staatsburger, heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag, die was omgezet van een aanvraag voor verblijf als familie- of gezinslid naar een nareisaanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris DNA-onderzoek heeft aangeboden om de familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn referent, die in Nederland verblijft, vast te stellen. Eiser heeft echter niet kunnen aangeven wanneer hij in Ethiopië kan zijn voor dit onderzoek, vanwege de onveilige situatie aan de grens met Eritrea en Tigray.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat de afwijzing van het verzoek om uitstel voor het DNA-onderzoek niet in overeenstemming was met de geldende maatstaven voor gezinshereniging, overwogen. Eiser heeft betoogd dat hij door de afwijzing van het verzoek om uitstel in zijn belangen is geschaad, vooral gezien zijn status als minderjarige. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de voorwaarden die de Staatssecretaris heeft gesteld voor deelname aan het DNA-onderzoek niet onevenredig belastend zijn en dat eiser, gezien zijn leeftijd, in staat geacht moet worden om voor zichzelf te zorgen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat hij op geen enkel moment duidelijkheid heeft gegeven over wanneer hij uit Eritrea zou kunnen uitreizen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Staatssecretaris het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond heeft mogen verklaren, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.3837
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C.C. Smit),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Aboulouafa).

Inleiding

1. Eiser heeft de Eritrese nationaliteit en is geboren op [2003] . Hij verblijft momenteel in Eritrea.
2. [referent] (referent) is beweerdelijk eisers vader. Hij heeft een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd1 en wil graag dat eiser bij hem in Nederland gaat verblijven.
3. In eerste instantie is een aanvraag ‘verblijf als familie- of gezinslid’ voor eiser ingediend. Vervolgens is op 28 juli 2020 telefonisch contact geweest met verweerder en is de aanvraag omgezet in een nareisaanvraag.
4. Met het besluit van 31 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) afgewezen. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
5. Met de brief van 25 januari 2022 heeft verweerder meegedeeld nader onderzoek te willen doen naar de familierechtelijke relatie tussen eiser en referent. Verweerder vraagt kenbaar te maken of eiser binnen vier weken in Addis Abeba (in Ethiopië) kan zijn voor DNA- onderzoek. Ook schrijft verweerder dat als dit niet mogelijk is, het bezwaar ongegrond moet worden verklaard.
6. Namens eiser is met de brief van 22 februari 2022 geantwoord dat hij in Eritrea verblijft en tot twee keer toe heeft geprobeerd de grens met Ethiopië over te steken. Dit is nog niet gelukt door de onveilige situatie aan de grens en de oorlog in Tigray. Door de situatie kan de gemachtigde geen verwachting uitspreken over wanneer eiser Addis Abeba kan bereiken.
1. Op grond van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Wel vraagt zij de termijn eenmalig met vier weken te verlengen om te voorkomen dat een nieuwe aanvraag nodig is als het eiser toch lukt Addis Abeba te bereiken.
7. Verweerder is niet tegemoet gekomen aan het verzoek de beslistermijn met vier weken te verlengen en heeft met het besluit van 24 februari 2022 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
8. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 7 juli 2022 op zitting behandeld. De referent was aanwezig samen met eisers gemachtigde en de tolk M. Sium. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Standpunt van verweerder (in essentie)

9. Verweerder blijft bij de afwijzing van de mvv. Hieraan legt verweerder ten grondslag dat eiser zijn identiteit niet met officiële documenten heeft aangetoond en ook niet de familierechtelijke relatie met zijn gestelde vader (referent). Daarbij is volgens verweerder ook geen substantieel indicatief bewijs aanwezig waarmee eiser zijn identiteit en familierechtelijke relatie tot referent aannemelijk heeft gemaakt. Weliswaar is voor het ontbreken van identiteitsdocumenten bewijsnood aangenomen, maar dit geldt niet voor het ontbreken van familierechtelijke documenten.
10. In de bezwaarfase is DNA-onderzoek aangeboden om de (gestelde) familierechtelijke relatie tussen eiser en referent vast te stellen. Dit eventueel in combinatie met een ID-gehoor om de identiteit van eiser aannemelijk te maken. Er is niet gebleken van een absolute onmogelijkheid om naar Ethiopië te reizen en om deze reden heeft verweerder gevraagd binnen welke termijn dit voor eiser mogelijk zou zijn. Verweerder heeft niet gevraagd om een concrete datum, maar wil wel ongeveer weten binnen welke termijn eiser kan afreizen om hier rekening mee te houden. Doordat eiser ook hier geen duidelijkheid over heeft kunnen geven, is er geen zicht op nader onderzoek binnen afzienbare tijd. Om deze reden is het verzoek om uitstel voor de reis uit Eritrea niet gehonoreerd.

Standpunt van eiser (in essentie)

11. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiser verduidelijkt dat het beroep gericht is tegen het niet verlenen van uitstel voor het ondergaan van DNA-onderzoek in Addis Abeba. Eiser stelt niet dat het geheel onmogelijk is naar Addis Abeba te reizen, maar benadrukt wel dat dit gezien de veiligheidssituatie in het grensgebied tussen Eritrea en Tigray erg moeilijk is. Over het in eerste instantie in het beroepschrift genoemde alternatief van DNA- onderzoek in Eritrea is op de zitting naar voren gebracht dat het de vraag is in hoeverre eiser hier echt mee geholpen is, omdat hij de mvv toch moet ophalen in Ethiopië.
12. Verweerder heeft zich door de manier van handelen niet gehouden aan de maatstaven die gelden voor het beoordelen van een verzoek om gezinshereniging.2 Door eiser geen reële mogelijkheid te bieden aan het DNA-onderzoek deel te nemen heeft verweerder geen evenwichtige en redelijke beoordeling gemaakt van alle in het geding zijnde belangen. Ook
2 Eiser verwijst naar artikel 5, tweede en vijfde lid en artikel 11, tweede lid van de Gezinsherenigingsrichtlijn en het arrest E. van het Hof van Justitie van de EU van 13 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:192). Deze moeten volgens eiser worden uitgelegd tegen de achtergrond van artikel 7 en 24, tweede en derde lid, van het Handvest van de Grondrechten EU.
heeft verweerder geen blijk gegeven rekening te houden met de belangen van het kind (eiser). Verder is eiser belet zijn samenwerkingsverplichting te vervullen.
13. Tot slot beargumenteert eiser dat het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond is verklaard, omdat niet bij voorbaat duidelijk was dat de bezwaren niet konden slagen.

Beoordeling door de rechtbank

14. De rechtbank overweegt dat het geschil zich in deze zaak toespitst op de vraag of verweerder een nadere termijn had moeten bieden om deel te nemen aan het DNA- onderzoek op de Nederlandse ambassade in Ethiopië. Verweerder heeft in deze zaak DNA- onderzoek aangeboden. Hierbij is het zo dat verweerder bepaalde voorwaarden mag stellen aan deelname aan dit onderzoek door eiser. Deze voorwaarden mogen alleen niet onevenredig zijn.3 De voorwaarden die verweerder stelt, zijn in dit geval niet onevenredig belastend. Er wordt geen concrete datum vereist voor het aanwezig zijn bij het aangeboden onderzoek. Verweerder wil echter wel enige duidelijkheid over binnen welke termijn eiser aanwezig kan zijn in Ethiopië. Dit kan eiser, blijkens de verklaring van referent op de zitting en het feit dat het tot op heden4 nog steeds niet gelukt is Ethiopië te bereiken, niet geven.
15. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft eerder, over het argument dat de uitreis uit Eritrea (te) gevaarlijk is, verweerder gevolgd in het standpunt dat deze situatie niet verschilt van andere nareiszaken waarbij minderjarige Eritrese vreemdelingen een aanvraag indienen.5 De gemachtigde van eiser heeft ter zitting aangevoerd dat het in die zaak ging over jongeren die niet in een schrijnende situatie terechtkwamen, doordat familie ter plaatse hen kon opgevangen. Zij wijst op de belangen van het kind en voert aan dat eiser alleen is en door niemand wordt opgevangen. De rechtbank overweegt dat eiser 19 jaar is en gezien zijn leeftijd geacht moet worden zichzelf staande te kunnen houden. Overigens is ook niet gesteld of gebleken dat eiser in een schrijnende situatie zit.

Conclusie

16. Gezien het voorgaande heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond mogen verklaren. Eiser heeft in de hele procedure op geen enkel moment duidelijkheid gegeven over wanneer hij ongeveer uit Eritrea zou kunnen uitreizen. Ook was hij reeds ten tijde van het bestreden besluit meerderjarig.
17. Het beroep is ongegrond. Om deze reden is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier.
3 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 25 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:404 r.o. 3.2.
4 Datum van de zitting 7 juli 2022.
5 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 25 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:404 r.o. 3.2.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
27 juli 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. J.G. Nicholson S. van den Broek
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de
dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.