ECLI:NL:RBDHA:2022:13543
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken van gronden
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd, kreeg op 26 november 2021 te horen dat zijn aanvraag was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Hiertegen heeft verzoeker bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. Het bezwaar werd echter niet-ontvankelijk verklaard in het bestreden besluit van 16 februari 2022. Verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening zonder zitting behandeld, op basis van de Algemene wet bestuursrecht. De rechter heeft vastgesteld dat het verzoekschrift van verzoeker geen gronden bevatte, zoals vereist volgens artikel 6:5 van de Awb. Ondanks herhaalde verzoeken om gronden in te dienen, heeft verzoeker hierop niet gereageerd. Hierdoor heeft de voorzieningenrechter het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat het verzoek niet inhoudelijk is behandeld. De rechter heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, in aanwezigheid van griffier mr. A.S. Hamans, en is openbaar gemaakt op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.