ECLI:NL:RBDHA:2022:13524

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
NL22.2855
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod voor vreemdeling met terroristische veroordelingen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod dat aan hem is opgelegd. Eiser, geboren in 1997 en met de Marokkaanse nationaliteit, had tot 18 februari 2022 ook de Nederlandse nationaliteit. Hij is veroordeeld voor terroristische misdrijven, waaronder deelname aan een organisatie met terroristisch oogmerk. De staatssecretaris heeft op basis van deze veroordelingen en de dreiging die eiser vormt voor de nationale veiligheid, besloten om hem een terugkeerbesluit op te leggen en een inreisverbod van 20 jaar uit te vaardigen. Eiser betwist de rechtmatigheid van deze besluiten en stelt dat het terugkeerbesluit prematuur is opgelegd en dat er geen actuele bedreiging van hem uitgaat. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris voldoende heeft onderbouwd dat eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde en nationale veiligheid. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken bij de belangenafweging, waaronder de ernst van de gepleegde misdrijven en de risico's op recidive. De rechtbank concludeert dat de inmenging in het privé- en gezinsleven van eiser gerechtvaardigd is, gezien de ernst van de situatie. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en het terugkeerbesluit en het inreisverbod blijven in stand.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.2855

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.J. Schüller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. D.I. van Weerden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het aan hem bij besluit van 18 februari 2022 (bestreden besluit) uitgevaardigde terugkeerbesluit, waarbij aan hem een vertrektermijn is onthouden, en het tegen aan hem uitgevaardigde inreisverbod voor de duur van 20 jaar.
2. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
3. De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: mr. J. de Kort, kantoorgenoot van de gemachtigde van de staatssecretaris. Voor de staatssecretaris waren ook aanwezig L. Vink en A. Kersten. Eiser en zijn gemachtigde hebben niet aan de zitting deelgenomen. De gemachtigde van eiser heeft op 11 oktober 2022 om 15:47 uur schriftelijk laten weten dat hij door een fout zijnerzijds de zitting niet in zijn agenda had genoteerd. Hij heeft daarbij geen verzoek tot aanhouding gedaan.

Griffierecht en beroep op betalingsonmacht

4. Eiser heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Eiser heeft met de door hem verschafte informatie aannemelijk gemaakt dat hij niet over voldoende inkomsten of vermogen beschikt om het verschuldigde bedrag aan griffierecht te betalen. Het beroep op betalingsonmacht slaagt daarom. Eiser wordt vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen. Dat betekent dat het beroep niet om die reden niet-ontvankelijk is.

Wat aan het terugkeerbesluit en inreisverbod voorafging

5. Eiser is geboren op [geboortedag] 1997 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Tot 18 februari 2022 had hij ook de Nederlandse nationaliteit.
5.1.
De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Rotterdam, heeft in een vonnis van 15 juni 2016 (met parketnummer 05-881577-15) eiser veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar, wegens het medeplegen van poging tot deelneming aan een organisatie ( [naam] ) die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven. Tegen dit vonnis hebben eiser en het Openbaar Ministerie (OM) hoger beroep ingesteld. Op 29 mei 2019 is het door eiser ingediende hoger beroep ingetrokken. Het namens het OM ingestelde hoger beroep is op 5 juni 2019 ingetrokken. Daarmee is die veroordeling onherroepelijk geworden.
5.2.
De rechtbank Rotterdam heeft in een vonnis van 8 oktober 2020 eiser veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 13 jaar, wegens het medeplegen van voorbereiding tot moord en/of opzettelijke brandstichting en/of een ontploffing teweegbrengen (alle) met een terroristisch oogmerk, het medeplegen van deelname aan een organisatie met terroristisch oogmerk en het medeplegen van het volgen en ondergaan van een training met het oog op het plegen van een terroristisch misdrijf. Daarnaast is hem een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd als bedoeld in artikel 38z van het WvSr [1] . Tegen dit vonnis heeft eiser op 12 oktober 2020 en het OM op 21 oktober 2020 hoger beroep ingesteld. Op 7 juni 2022 heeft het gerechtshof Den Haag arrest gewezen. Eiser is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 16 jaar en zes maanden. Ook het gerechtshof heeft daarbij een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd als bedoeld in artikel 38z van het WvSr.
5.3.
Op 9 oktober 2020 heeft de staatssecretaris twee voornemens uitgebracht: tot het intrekken van eisers Nederlanderschap en tot het opleggen van een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor 20 jaar. De voornemens zijn op diezelfde datum aan eiser uitgereikt door de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM). Aan eiser is daarbij de mogelijkheid geboden om een reactie op de voornemens (zienswijze) aan de staatssecretaris kenbaar te maken.
5.4.
Op 18 november 2020 heeft eiser een zienswijze ingediend. Op 16 juni 2021 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Op 20 juli 2021 heeft eiser zijn zienswijze aangevuld.
5.5.
In een besluit van 18 februari 2022 heeft de staatssecretaris eisers Nederlanderschap ingetrokken. Tegen dat besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. De staatssecretaris had ten tijde van de zitting nog niet op dit bezwaar beslist.
5.6.
Eiser heeft tijdens het gehoor van 16 juni 2021 verklaard dat hij in 2017 naar Islamitisch recht gehuwd is [naam] , geboren op [geboortedag] 1996, en dat zij samen een dochter hebben, [naam] , geboren op [geboortedag] 2018 in Rotterdam.

Het standpunt van de staatssecretaris

6. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft en heeft de staatssecretaris aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd (artikel 62a, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 [2] ), waarbij een vertrektermijn is onthouden (artikel 62, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000). Ook heeft de staatssecretaris aan eiser een inreisverbod voor de duur van 20 jaar opgelegd (artikel 66a, eerste lid, onder a, en zevende lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 en artikel 6.5a, zesde lid, van het Vb 2000 [3] ). Volgens de staatssecretaris vormen eisers gedragingen een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. Onder verwijzing naar de vonnissen van 15 juni 2016 en 8 oktober 2020 vindt de staatssecretaris dat eiser een ernstig gevaar vormt voor de openbare orde en de nationale veiligheid. Volgens de staatssecretaris is er in dit geval geen sprake van humanitaire of andere omstandigheden op grond waarvan hij van het opleggen van het inreisverbod zou moeten afzien. In de door eiser aangevoerde omstandigheden ziet de staatssecretaris ook geen aanleiding om van het inreisverbod af te zien. Ook is er volgens de staatssecretaris geen aanleiding om af te wijken van het geldende beleid op grond van artikel 4:84 van de Awb [4] . Tot slot is volgens de staatssecretaris in dit geval geen sprake van schending van artikel 3 of 8 van het EVRM [5] .

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt het aan eiser opgelegde terugkeerbesluit, waarbij een vertrektermijn is onthouden, en het inreisverbod. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd.
8. Vooraf overweegt de rechtbank dat de mededeling van eiser in het beroepschrift dat hij verzoekt de eerder namens hem ingediende stukken als herhaald en ingelast te beschouwen – zonder daarbij aan te geven in welk opzicht, in zijn visie, de reactie van de staatssecretaris in het bestreden besluit ontoereikend was – onvoldoende is om te spreken van een beroepsgrond waar de rechtbank op in moet gaan. De rechtbank richt zich op wat eiser concreet in beroep heeft aangevoerd.
Is het terugkeerbesluit voortijdig opgelegd?
9. Eiser voert aan dat het terugkeerbesluit en het daarop gebaseerde inreisverbod prematuur zijn opgelegd. Op grond daarvan verzoekt eiser de rechtbank om de behandeling van dit beroep op een zitting enige tijd aan te houden, totdat een gelijktijdige behandeling met de intrekking van eisers Nederlanderschap plaats kan vinden.
10. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De staatssecretaris heeft het Nederlanderschap ingetrokken en het rechtsgevolg van dit besluit is direct ingetreden. Dit betekent dat eiser met ingang van 18 februari 2022 geen Nederlander meer is, maar een vreemdeling in de zin van artikel 1 van de Vw 2000. De Vw 2000 is daarom ten tijde van het besluit van 18 februari 2022 op eiser van toepassing. Dat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen de intrekking van het Nederlanderschap maakt dat niet anders [6] . De beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake is van een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving?
11. Eiser voert aan dat het onthouden van een vertrektermijn en het opleggen van een zwaar inreisverbod in strijd is met het Unierechtelijke actualiteitscriterium, althans dat deze oplegging niet deugdelijk is onderbouwd. Volgens eiser vormde hij op het moment van het nemen van het bestreden besluit géén werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging in de zin van het arrest Z.Zh. en I.O [7] . Het is vaste rechtspraak van het HvJ EU [8] en de Afdeling [9] dat voor het onthouden van een vertrektermijn en het opleggen van een zwaar inreisverbod ten minste uit persoonlijk gedrag van de betrokkene moet blijken dat iemand een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. De staatssecretaris laat volgens eiser na om het bestaan van een werkelijke bedreiging te bespreken en wijst alleen op het al aangehaalde vonnis van de rechtbank van 15 juni 2016 en op passages uit het ook al aangehaalde vonnis van de rechtbank van 8 oktober 2020. Op grond daarvan zegt de staatssecretaris dat eiser, gelet op de aard en de ernst van de gepleegde delicten en de veroordeling, als een ernstig gevaar voor de openbare orde en een ernstige bedreiging van nationale veiligheid wordt beschouwd. Eiser wijst op het actualiteitscriterium en betoogt dat alle feiten en juridische gegevens moeten worden betrokken die iets kunnen zeggen over de vraag of eisers persoonlijke gedragingen nog altijd een bedreiging vormen. De stelling van de staatssecretaris dat eiser alleen al gelet op de aard en ernst van zijn strafbare gedragingen een ernstige bedreiging vormt van de nationale veiligheid, is volgens eiser dan ook niet deugdelijk onderbouwd.
De staatssecretaris meent volgens eiser ten onrechte dat hij heeft gesuggereerd dat hij de strafbare feiten, waarvoor hij is veroordeeld op 8 oktober 2020, niet heeft gepleegd. Eiser ontkent niet dat hij is veroordeeld voor het medeplegen van voorbereiding van een terroristisch misdrijf. Eiser vraagt zich af: “wou ik iets doen überhaupt?” (met andere woorden: wilde hij het strafbare feit daadwerkelijk plegen?) en stelt niet dat hij niet bezig was met voorbereiding van het terroristische misdrijf. De overige verklaringen van eiser worden door de staatssecretaris terzijde geschoven met de reden dat deze “geen geloofwaardige blijk” zouden geven “van dat hij daadwerkelijk tot inkeer is gekomen”, maar dit wordt niet nader onderbouwd. Het persoonlijke gedrag van eiser, dat hij vertoonde op het moment van oplegging tot op heden, wordt volgens eiser niet expliciet betrokken bij de vraag of hij een ernstig gevaar vormt.
12. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in het geval van eiser sprake is van een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. De staatssecretaris heeft dat standpunt in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd
.De staatssecretaris heeft daarbij van belang mogen achten dat eiser is veroordeeld voor de terroristische misdrijven en dat uit de ernstige gedragingen die tot deze veroordelingen hebben geleid, blijkt dat eiser een werkelijk en ernstig gevaar is voor de openbare orde en nationale veiligheid. Ook heeft de staatssecretaris mogen vinden dat het gevaar dat van dergelijke gedragingen uitgaat lang tot zeer lang actueel blijft vanwege de aard en ernst van de terroristische misdrijven. Eisers gedragingen dateren van 2015 en 2018 en zijn bijzonder ernstig. Onder die omstandigheden was en is het gevaar dat van eiser uitgaat nog zeer actueel. De staatssecretaris heeft als toelichting en motivering van het gevaar dat van eiser uitgaat, mogen verwijzen naar het vonnis van de rechtbank van 8 oktober 2020 en de rapportages die de rechtbank bij de strafoplegging heeft betrokken. Uit die rapportages komt een ernstig beeld naar voren over het gedrag en de opvattingen van eiser. In een ideologisch duidingsrapport dat in maart 2020 over eiser is opgemaakt, staat dat eiser is gevormd door gewelddadige salafistische concepten en dat hij de salafistische standpunten en overtuigingen heeft geïnternaliseerd. Eiser steunt alle extremistische (jihadistische) groeperingen, omdat zij volgens hem een legitieme jihad voeren en hij heeft aangegeven dat hij persoonlijk de intentie heeft als martelaar te sterven. De rechtbank stelt vast dat in het reclasseringsrapport van 3 juni 2020 is aangegeven dat bij schuldigverklaring een evident delictpatroon blijkt dat door de jaren heen in ernst en omvang is toegenomen. De reclassering concludeert dat eiser zijn problemen externaliseert en nauwelijks tot geen zelfinzicht laat zien. De reclassering heeft aangegeven dat beschermende factoren, zoals huisvestiging, relatie, vaderschap en het praktiseren van religie, geen enkel remmend effect op het gedrag van eiser hebben gehad. De reclassering schat in dat de kans op recidive hoog is. Ook het risico op het plegen van extremistisch geweld wordt door de reclassering als hoog ingeschat.
13. Anders dan eiser stelt, heeft de staatssecretaris het gedrag van eiser in de periode nadat hij de misdrijven pleegde, bij de besluitvorming betrokken. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris er immers op gewezen dat uit de verklaringen van eiser tijdens de hoorzitting blijkt dat eiser (nog altijd) ontkent dat hij is geradicaliseerd, dat hij zich in 2015 wilde aansluiten bij een terroristische organisatie en dat hij heeft gesuggereerd dat hij de strafbare feiten die worden genoemd in het vonnis van 8 oktober 2020 niet heeft gepleegd. Mede in het licht van het gedrag dat eiser met die uitlatingen op de hoorzitting heeft laten zien, heeft de staatssecretaris terecht geconcludeerd dat eiser nog altijd een groot gevaar vormt voor de nationale veiligheid
.De rechtbank is van oordeel dat gelet op de onderbouwing die de staatssecretaris heeft gegeven van de actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving dat eisers gedrag vormt, het op de weg van eiser lag om het tegendeel te onderbouwen. Het enkel in vragende zin opwerpen dat relevant is of eiser al dan niet afstand heeft genomen van zijn strafbare handeling en werkt aan zijn deradicalisering is daarvoor onvoldoende. Het lag op eisers weg om concrete stellingen in te nemen en, voor zover beschikbaar, relevante rapporten ter onderbouwing van zijn stellingen in het geding te brengen. Dit heeft hij niet gedaan. Het verwijt van eiser dat de staatssecretaris onzorgvuldig te werk is gegaan en onvoldoende onderzoek heeft verricht is dan ook niet terecht.
14. Anders dan eiser stelt, heeft de staatssecretaris ook mogen vinden dat het gevaar dat van eiser uitgaat niet is weggenomen doordat eiser in detentie verblijft. Het gaat namelijk om de persoonlijke gedragen van eiser, niet om de omstandigheden van zijn verblijf. Ook in detentie vormt eiser een werkelijk gevaar voor de nationale veiligheid. De uitlatingen van eiser op de hoorzitting geven er geen blijk van dat eiser afstand heeft genomen van zijn gewelddadige salafistische gedachtegoed. Het is dat gedachtegoed en het handelen waartoe dat gedachtegoed hem in het verleden heeft aangezet, wat maakt dat eiser een daadwerkelijk gevaar is voor een fundamenteel belang van de samenleving.
15. Ook heeft de staatssecretaris mogen vinden dat hij in lijn met het arrest Z.Zh. en I.O., moet beoordelen of eiser op het moment dat het bestreden besluit wordt genomen een werkelijk, actueel en voldoende ernstig gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Gelet op dat beoordelingskader komt de staatssecretaris niet toe aan beantwoording van de vraag of eiser na dertien jaar gevangenisstraf nog een recidiverisico zal vormen. De staatssecretaris heeft mogen vinden dat de beoordeling van de ten tijde van het bestreden besluit actuele feiten en omstandigheden en ook de nu actuele feiten en omstandigheden tot de conclusie leiden dat eiser een actueel gevaar is voor de nationale veiligheid en dat er een hoog risico is op recidive. Steun voor dat oordeel biedt ook het vonnis van 8 oktober 2020, waarin is overwogen dat langdurig toezicht nodig is om het recidiverisico te beteugelen.
16. Wat betreft de stelling dat het bestreden besluit de opgelegde maatregel op grond van artikel 38z van het WvSr doorkruist, heeft de staatssecretaris erop mogen wijzen dat hij in beginsel bevoegd is te beslissen of een vreemdeling in Nederland mag verblijven of niet. De maatregel als bedoeld in artikel 38z van het WvSr is door de rechtbank opgelegd om de samenleving tegen eiser te beschermen voor het geval eiser in Nederland verblijft. Het bestreden besluit doorkruist de strafrechtelijke maatregelen (dus) niet. Als eiser Nederland verlaat voordat zijn straf en de maatregel volledig ten uitvoer zijn gelegd, worden de strafrechtelijke maatregelen ingeval hij naar Nederland terugkeert bovendien verder ten uitvoer gelegd.
17. Over eisers stelling dat de gepleegde feiten nog niet onherroepelijk vaststaan, heeft de staatssecretaris er terecht op gewezen dat alleen de veroordeling voor de voorbereiding van de terroristische aanslag in 2018 nog niet onherroepelijk was toen het bestreden besluit werd genomen, dat ook niet onherroepelijke veroordelingen betrokken kunnen worden bij de beoordeling of een vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid (zoals volgt uit punt 51 van het arrest Z.Zh. en I.O.) en dat die veroordeling het gevaar dat eiser vormt benadrukt. De beroepsgrond slaagt niet.
Tussenconclusie
18. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in het geval van eiser sprake is van een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. Dit betekent dat daarmee voor de staatssecretaris gelet op artikel 62, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, de bevoegdheid is ontstaan om eiser een vertrektermijn te onthouden en te bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. In het verlengde daarvan is op grond van artikel 66a, eerste lid, onder a, van de Vw 2000 de verplichting ontstaan om een inreisverbod uit te vaardigen. Artikel 66a, achtste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat in afwijking van het eerste lid van dit artikel, de staatssecretaris om humanitaire of andere redenen kan afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod. Dit brengt de rechtbank tot de beoordeling van eisers beroepsgrond waarin hij aanvoert dat het terugkeerbesluit en inreisverbod in overeenstemming moeten zijn met het evenredigheidsbeginsel.
Deugdelijke evenredigheidsbeoordeling?
19. Volgens eiser volgt uit het bestreden besluit niet dat de staatssecretaris een kenbare toets heeft verricht aan het evenredigheidsbeginsel. Eiser wijst hierbij op de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022 [10] . De rechtbank stelt voorop dat het in eerste plaats aan eiser is om gemotiveerd te stellen en zo mogelijk te onderbouwen dat het onthouden van een vertrektermijn en het opleggen van een zwaar inreisverbod in zijn situatie leidt tot een onevenredige uitkomst. Eiser voert hierover in beroep aan dat het niet noodzakelijk is om een terugkeerbesluit en inreisverbod op te leggen met als doel bescherming van de openbare orde, omdat dit doel al afdoende wordt beschermd door de opgelegde gevangenisstraf. Hierover is de rechtbank, zoals hiervoor al is overwogen, van oordeel dat de omstandigheden van eisers verblijf in Nederland (te weten zijn detentie) het gevaar dat zijn persoonlijke gedragingen voor de nationale veiligheid van Nederland en Europa vormen niet wegnemen. Verder ziet dat wat eiser over zijn persoonlijke situatie naar voren brengt hoofdzakelijk op zijn gezinsleven en privéleven in Nederland. Daarover heeft de staatssecretaris in zijn bestreden besluit een uitgebreid gemotiveerde uiteenzetting gegeven waarop de rechtbank hierna nader zal ingaan.
20. De staatssecretaris heeft alle feiten en omstandigheden en belangen waarop eiser in dat verband heeft gewezen bij de besluitvorming betrokken en vastgesteld dat deze niet opwegen tegen het belang van de samenleving bij uitvaardiging van het terugkeerbesluit en oplegging van het inreisverbod. Hiermee is een deugdelijke evenredigheidsbeoordeling gemaakt, zowel nationaalrechtelijk als in het licht van artikel 8 van het EVRM en het Unierecht. De stelling van eiser dat de staatssecretaris eenzijdig aandacht had voor het belang bij oplegging van het terugkeerbesluit en inreisverbod, volgt de rechtbank ook niet. Bij de evenredigheids- en proportionaliteitsbeoordeling heeft de staatssecretaris betrokken dat eisers privé- en gezinsleven zich in Nederland afspeelt. Onderkend is daarbij dat eiser zijn hele leven in Nederland heeft gewoond en dat er sterke banden met Nederland zouden moeten bestaan. Die belangen wegen echter geenszins op tegen het gevaar dat eiser vormt voor de openbare orde en de nationale veiligheid. Het enkele feit dat eiser het oneens is met de weging van de betrokken belangen, maakt het terugkeerbesluit en het inreisverbod niet onrechtmatig. De beroepsgrond faalt in zoverre. Hierna zal de rechtbank dieper ingaan op de concreet door eiser aangevoerde belangen.
Schending artikel 8 EVRM en belangen van het kind?
21. Eiser wijst er in dit verband op dat ingevolge paragraaf A4/2.2 van de Vc 2000 [11] geen inreisverbod wordt opgelegd als dit een schending van artikel 8 van het EVRM zou inhouden. Het opleggen van een inreisverbod is volgens eiser een schending van artikel 8 van het EVRM, gelet op zijn langdurige verblijf, zijn privéleven, gezinsleven en sterke banden met Nederland. Daarnaast is het inreisverbod ook in strijd met de hogere belangen van het kind, zoals gewaarborgd in artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn [12] , artikel 24, tweede lid van het EU-Handvest [13] en artikel 3 van het IVRK [14] .
Eiser wijst erop dat de staatssecretaris het inreisverbod als een gerechtvaardigde inmenging beschouwt in het gezinsleven, omdat de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten zwaarder wegen waarbij de staatssecretaris alleen verwijst naar het ‘ernstige gevaar’ dat eiser zou vormen. De staatssecretaris verwijst weliswaar naar de arresten Boultif [15] , Üner [16] en Sezen [17] , maar betrekt onvoldoende dat eiser een minderjarige dochter heeft, de belangen en welzijn van het kind, en dat zijn partner grote moeilijkheden zou ondervinden in Marokko. De staatssecretaris vindt dat het gezinsleven in Marokko kan worden voortgezet, waarbij hij meeweegt dat de echtgenote van eiser niet op de “Nationale sanctielijst terrorisme” staat. Eiser stelt dat op deze lijst alleen personen en organisaties staan die betrokken zijn bij terroristische activiteiten en waarvan de tegoeden zijn bevroren: zij kunnen geen gebruik meer maken van hun bankrekeningen en creditcards. Over de paspoortmaatregel wordt niets vermeld. Wanneer een paspoortmaatregel wordt opgelegd, wordt de betrokken persoon geregistreerd in het paspoortsignaleringssysteem (RPS). De staatssecretaris heeft niet onderbouwd dat de echtgenote van eiser niet in een dergelijk systeem gesignaleerd zou staan. Dit vormt een gebrek in de onderbouwing van het bestreden besluit, omdat bij het ontbreken van een paspoort van de echtgenote objectieve belemmeringen voor voortzetting van het gezinsleven in Marokko bestaan. Daarbij heeft de staatssecretaris nagelaten om bij de relevante gemeente een uittreksel te vragen; burgers hebben geen openbare toegang tot het RPS. Gelet hierop is het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid. Daarbij voert eiser nog aan dat de staatssecretaris zijn echtgenote had moeten horen over deze feiten.
Eiser vindt verder dat de staatssecretaris niets heeft gezegd over het belang van zijn kind en dat dit een grote tekortkoming is in de zorgvuldige voorbereiding van het besluit en de onderbouwing van de belangenafweging. Onder verwijzing naar het arrest M.A. [18] , merkt eiser op dat lidstaten rekening moeten houden met het belang van het kind voordat een inreisverbod wordt vastgesteld. Kinderen hebben belang bij persoonlijk contact met hun ouders. Het opleggen van een inreisverbod aan een ouder maakt het onmogelijk om met enige regelmaat dit contact te hebben. Zelfs kortdurende bezoeken aan de EU zijn verboden. Het contact tussen eiser en zijn kind zal dus voor een periode van twintig jaar na de gevangenisstraf verbroken zijn. Dit is disproportioneel en op grond van het arrest El Ghatet [19] in strijd met het belang van het kind.
22. De staatssecretaris heeft vastgesteld dat het opleggen van een inreisverbod als een inmenging in de zin van artikel 8 van het EVRM kan worden beschouwd, omdat eiser de mogelijkheid wordt ontnomen om zijn familieleven met zijn gezin in Nederland uit te oefenen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris niet ten onrechte gevonden dat de belangenafweging niet in het voordeel van eiser uitvalt en dat de inmenging dus gerechtvaardigd is. Daarbij heeft de staatssecretaris het algemeen belang, de openbare orde en nationale veiligheid, zwaarder mogen laten wegen dan het belang van de betrokkenen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris daarbij alle door eiser naar voren gebrachte feiten en omstandigheden betrokken en heeft hij voldoende gemotiveerd waarom de belangenafweging niet in het voordeel van eiser uitvalt. De staatssecretaris heeft aan de hand van de ‘guiding principles’ uit het arrest Boultif en Üner de door eiser naar voren gebrachte feiten en omstandigheden beoordeeld en heeft mogen vinden dat het belang van de openbare orde en nationale veiligheid en ook het voorkomen van strafbare feiten en de bescherming van rechten en vrijheden zwaarder dient te wegen dan het belang van eiser bij een ongestoord familieleven. Daarbij heeft de staatssecretaris mogen betrekken dat eiser meermaals is veroordeeld voor het plegen van terroristische misdrijven. Dergelijke misdrijven worden aangemerkt als de meest ernstige misdrijven die de internationale gemeenschap kent en de staatssecretaris heeft daaraan in de belangenafweging een zwaar gewicht mogen toekennen. Daarbij heeft de staatssecretaris mogen betrekken dat er is geconcludeerd eiser een langdurige, werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving en openbare orde en openbare veiligheid.
23. De staatssecretaris heeft bij de belangenafweging rekening gehouden met het feit dat eiser in Nederland is geboren, dat hij sinds 2001 ook de Nederlandse nationaliteit heeft (gehad), dat hij al zijn hele leven in Nederland is en hier is opgegroeid, naar school is gegaan en dat als gevolg daarvan sterke banden zouden moeten bestaan met Nederland. Maar de staatssecretaris heeft ook mogen vinden dat de door eiser gestelde sterke banden met Nederland niet te rijmen zijn met de omstandigheid dat eiser zich in 2014 heeft proberen aan te sluiten bij een terroristische organisatie buiten Nederland en dat hij in 2018 deel uitmaakte van een terroristische organisatie, een aanslag voorbereidde in Nederland en zich daartoe middelen en kennis heeft verschaft om dat mogelijk te maken. De staatssecretaris heeft aan eiser mogen tegenwerpen dat aangenomen mag worden dat eiser bij de keuze om genoemde terroristische misdrijven te plegen geen doorslaggevend belang heeft gehecht aan zijn gestelde sterke banden met en worteling in Nederland.
24. Ook heeft de staatssecretaris bij de belangenafweging de belangen van de partner en het kind van eiser betrokken, voor zover eiser die belangen naar voren gebracht heeft. De staatssecretaris heeft mogen vinden dat het belang op een ongestoord familieleven niet opweegt tegen het belang van bescherming van de samenleving tegen het gevaar dat van eiser uitgaat. Eiser heeft niet meer of anders naar voren gebracht dan een algemene opmerking dat belangrijk is dat er regelmatig contact is met het kind. Die omstandigheid is betrokken bij de afweging die de staatssecretaris in het kader van het privé-, familie- en gezinsleven heeft gemaakt, maar weegt gelet op de ernst van het gevaar dat van de door eiser gepleegde misdrijven uitgaat, niet op tegen het belang van bescherming van de samenleving.
25. De stelling van eiser dat zijn partner (en kind) in Marokko grote moeilijkheden zullen ondervinden, heeft eiser noch in de zienswijze, noch op de hoorzitting noch in het aanvullend beroepschrift gemotiveerd. Ook als van die situatie zou moeten worden uitgegaan, is de inmenging in het gezinsleven volgens de staatssecretaris evenredig, proportioneel en gerechtvaardigd in het belang van de bescherming van de samenleving.
Ook heeft de staatssecretaris mogen vinden dat geen sprake is van objectieve belemmeringen. De stelling van eiser dat zijn huidige partner niet naar Marokko kan reizen omdat haar Nederlandse paspoort is ingenomen vanwege het vermoeden dat zij zou uitreizen (naar het strijdgebied) en hierdoor niet naar Marokko kan reizen, wordt niet gezien als een blijvende objectieve belemmering. Allereerst is niet onderbouwd dat haar paspoort is ingenomen en daarnaast is ook niet gebleken dat zij pogingen heeft gedaan om weer in het bezit te komen van een Nederlands paspoort. Ook hier geldt dat als van die situatie zou moeten worden uitgegaan en er sprake zou zijn van een objectieve belemmering, de inbreuk op het familieleven nog altijd evenredig, proportioneel en gerechtvaardigd is in het belang van de bescherming van de samenleving.
26. De rechtbank ziet ten slotte geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris eisers partner had moeten horen. Niet valt in te zien dat eiser niet naar voren kan brengen wat voor zijn partner van belang kan worden geacht. Eiser stelt namelijk dat zij contact onderhouden.
27. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit niet onevenredig is en dat de inmenging in eisers privé- en gezinsleven gerechtvaardigd is. De beroepsgrond slaagt niet. Dit brengt de rechtbank ten slotte bij de beoordeling van eisers beroepsgrond over artikel 3 van het EVRM.
Schending artikel 3 EVRM?
28. Eiser voert aan dat hij vreest dat hij bij uitzetting naar Marokko in de gevangenis zal belanden en daar een behandeling zal ondergaan die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Dit is volgens eiser geen onrealistisch toekomstbeeld bij een uitzetting, gelet op de beschikbare landeninformatie en zijn individuele situatie. De omgang met terrorismeverdachten en -veroordeelden door de Marokkaanse autoriteiten levert volgens eiser vaak een schending op van het verbod op onmenselijke behandeling. Daarbij heeft eiser verwezen naar passages uit een aantal rapporten [20] . Eiser vindt dat hij een reëel risico loopt om in Marokko te worden onderworpen aan marteling, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing, gezien de landeninformatie en zijn feitelijke situatie. Volgens eiser heeft de staatssecretaris deze informatie ten onrechte niet in de beoordeling van het terugkeerbesluit betrokken.
29. De rechtbank stelt vast dat eiser niet eerder een gemotiveerd beroep op artikel 3 van het EVRM heeft gedaan, niet in de zienswijze en ook niet tijdens de hoorzitting. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris over artikel 3 van het EVRM dan ook terecht gezegd dat eiser met de terloopse opmerking dat het de vraag is of hij bij aankomst in Marokko niet eerst de gevangenis ingaat, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij uitzetting naar Marokko een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser ook in beroep onvoldoende concreet gemaakt dat hij daadwerkelijk te vrezen heeft voor een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank volgt dat wat de staatssecretaris daarover in zijn verweerschrift naar voren heeft gebracht.
30. Eiser voert ten slotte aan dat op grond van het arrest M. e.a. [21] een terugkeerbesluit ook daadwerkelijk ten uitvoer moet worden gelegd als het wordt opgelegd. Een lidstaat is dan verplicht om er alles aan te doen om de vreemdeling te verwijderen naar het land van bestemming. Uit dat arrest blijkt volgens eiser niet dat een gedoogconstructie mogelijk is, laat staan voor jaren. Met andere woorden: zonder een concreet land van bestemming, waarheen daadwerkelijk binnen afzienbare tijd kan worden uitgezet en zonder mogelijkheid van vrijwillig vertrek is ook geen terugkeerbesluit (en dus geen inreisverbod) mogelijk.
31. Nog daargelaten dat de rechtbank in het aangehaalde arrest niet de conclusie heeft kunnen lezen die eiser daaruit haalt, begrijpt de rechtbank deze beroepsgrond van eiser aldus dat hij stelt dat het terugkeerbesluit niet ten uitvoer kan worden gelegd vanwege het risico op schending van artikel 3 van het EVRM. Aangezien eisers beroep op artikel 3 van het EVRM niet slaagt, is hierin dan ook geen beletsel gelegen om het terugkeerbesluit ten uitvoer te leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
32. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond. Dit betekent dat het uitgevaardigde terugkeerbesluit en het inreisverbod in stand blijven.
33. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Wijnen, voorzitter, mr. H.M.H. de Koning,
en mr. M.H. Dworakowski-Kelders, leden, in aanwezigheid van mr. D.S. Arjun Sharma, griffier.De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 29 november 2022
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Wetboek van Strafrecht
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Algemene wet bestuursrecht.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3046.
7.HvJ EU 11 juni 2015, Z.Zh. en I.O., ECLI:EU:C:2015:377.
8.Hof van Justitie van de Europese Unie.
9.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
11.Vreemdelingencirculaire 2000
12.Richtlijn 2008/115/EG
13.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
14.het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind.
15.EHRM 2 augustus 2001, Boultif tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2001:0802JUD005427300.
16.EHRM 18 oktober 2006, Üner tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:2006:1018JUD004641099.
17.EHRM 31 januari 2006, Sezen tegen Nederland, nr. 50252/99, JV 2006/89.
18.HvJ EU 11 maart 2021, M.A. tegen België, ECLI:EU:C:2021:197.
19.EHRM 8 november 2016, El Ghatet tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2016:1108JUD005697110.
20.Egmont Paper 107, Returnees in the Maghreb: Comparing Policies on Returning Foreign Terrorist Fighters in Egypt, Morocco and Tunisia, April 2019. Het rapport van Amnesty International, Torture in Morocco and Western Sahara: In summary: Stop Torture country briefing (13 mei 2014, MDE 29/004/2014). Het rapport van US Department of State on Human Rights Practices: Morocco (2020). Het rapport van Freedom House: Freedom in the World 2021 – Morocco, 3 maart 2021.
21.HvJ EU 24 februari 2021, M e.a., ECLI:EU:C:2021:127.