In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielzoeker, eiser, die in beroep ging tegen twee besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser was geplaatst in een Handhavings- en Toezicht Locatie (HTL) op basis van incidenten van agressief gedrag en kreeg een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. Eiser betwistte de rechtmatigheid van deze besluiten en voerde aan dat hij niet de gelegenheid had gekregen om zijn zienswijze te geven op de incidenten die aan de besluiten ten grondslag lagen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluiten van verweerder 1 en 2 voldoende gemotiveerd waren. De rechtbank oordeelde dat de incidenten, waaronder een voorval op 19 mei 2022, voldoende grond vormden voor de plaatsing in de HTL en de vrijheidsbeperkende maatregel. Eiser's argumenten dat de incidenten niet correct waren weergegeven en dat hij niet de kans had gekregen om zijn zienswijze te geven, werden door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeerde dat de maatregelen noodzakelijk waren ter bescherming van de openbare orde en de nationale veiligheid, en verklaarde de beroepen ongegrond.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid in de besluitvorming van het COA en de afweging van belangen in het vreemdelingenrecht. De rechtbank wees ook het verzoek om schadevergoeding af en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun mogelijkheden voor hoger beroep.