ECLI:NL:RBDHA:2022:13523

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
AWB 22/3295 en NL22.9642
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen COA-maatregel en vrijheidsbeperkende maatregel in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielzoeker, eiser, die in beroep ging tegen twee besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser was geplaatst in een Handhavings- en Toezicht Locatie (HTL) op basis van incidenten van agressief gedrag en kreeg een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. Eiser betwistte de rechtmatigheid van deze besluiten en voerde aan dat hij niet de gelegenheid had gekregen om zijn zienswijze te geven op de incidenten die aan de besluiten ten grondslag lagen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluiten van verweerder 1 en 2 voldoende gemotiveerd waren. De rechtbank oordeelde dat de incidenten, waaronder een voorval op 19 mei 2022, voldoende grond vormden voor de plaatsing in de HTL en de vrijheidsbeperkende maatregel. Eiser's argumenten dat de incidenten niet correct waren weergegeven en dat hij niet de kans had gekregen om zijn zienswijze te geven, werden door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeerde dat de maatregelen noodzakelijk waren ter bescherming van de openbare orde en de nationale veiligheid, en verklaarde de beroepen ongegrond.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid in de besluitvorming van het COA en de afweging van belangen in het vreemdelingenrecht. De rechtbank wees ook het verzoek om schadevergoeding af en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun mogelijkheden voor hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 22/3295 en NL22.9642

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), verweerder 1,

alsmede

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2

(gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 24 mei 2022 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder 1 eiser geplaatst in een Handhavings- en Toezicht Locatie (HTL).
Bij besluit van 25 mei 2022 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder 2 aan eiser een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder 1 heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 13 juni 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer J. Alkinani. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Syrische nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1994.
2. Verweerder 1 heeft besloten om eiser met ingang van 24 mei 2022 in de HTL in Hoogeveen te plaatsen. Op 19 mei 2022 heeft er een incident plaatsgevonden op locatie Almere. Eiser heeft hierbij volgens verweerder 1 fysieke en verbale agressie getoond. Er hebben zich al eerder incidenten voorgedaan door eisers gedrag, waarbij in een aantal gevallen maatregelen zijn genomen door verweerder. Verweerder 1 stelt dat eisers gedrag een zeer grote impact heeft doen ontstaan. Eiser heeft meerdere keren de huisregels overtreden, waarbij medebewoners en medewerkers schade ondervinden en zich onveilig voelen. Nu de eerder genomen maatregelen niet het beoogde effect hebben gehad, heeft verweerder 1 besloten om eiser in de HTL in Hoogeveen te plaatsen.
3. Verweerder 2 heeft eiser door middel van een vrijheidsbeperkende maatregel verplicht om met ingang van 25 mei 2022 te verblijven binnen een aangewezen gebied in de gemeente Hoogeveen. Feitelijk betreft dat gebied het terrein van de HTL en het naastgelegen park. Verweerder heeft bij het opleggen van de maatregel verwezen naar de incidenten die ten grondslag liggen aan en beschreven zijn in de maatregel van verweerder 1. De door eiser aangevoerde omstandigheid, dat hij niet schuldig is aan het incident van 19 mei 2022, maakt volgens verweerder 2 niet dat moet worden afgezien van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
4. Eiser kan zich niet verenigen met beiden besluiten en voert daartoe het volgende aan.
De maatregel tot plaatsing in de HTL
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder 1 de genoemde incidenten niet juist heeft weergegeven en dat het gezien de aard en omvang van de incidenten niet noodzakelijk was om hem in de HTL te plaatsen. Eiser betwist enerzijds dat er bij de tegengeworpen incidenten sprake was van agressie of geweld, dan wel dat dit gericht was op medebewoners of personeelsleden. Anderzijds stelt eiser dat de incidenten niet een dusdanig grote impact hebben gehad dat deze een plaatsing in de HTL rechtvaardigen. Het plaatsingsbesluit is volgens eiser dan ook onvoldoende gemotiveerd.
6. Eiser stelt ook dat hij door verweerder 1 onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om voor het opleggen van de maatregel zijn zienswijze te geven op het incident van 19 mei 2022. Weliswaar staat in de maatregel beschreven dat eiser die gelegenheid wel heeft gehad, maar in het dossier bevindt zich geen apart verslag van het gesprek tussen eiser en verweerder 1. Daarnaast kan eiser uit de maatregel ook niet opmaken of er wel een registertolk aanwezig was op het moment dat hem om zijn toelichting werd gevraagd. Het besluit is daarom onzorgvuldig.
7. De rechtbank oordeelt dat verweerder 1 op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten om eiser naar de HTL over te plaatsen en overweegt daartoe als volgt. De rechtbank stelt vast dat het doorslaggevende incident van 19 mei 2022 uitgebreid is beschreven in de maatregel. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat eiser verkeerd is begrepen door de het personeel van het COA, omdat hij in het Engels moest communiceren en dat niet de eisers moedertaal is. Uit de beschrijving van het incident blijkt namelijk dat eiser niet alleen verbale agressie heeft getoond maar dat hij ook meerdere gebaren heeft gemaakt waardoor het personeel van het COA zich bedreigd voelde. De enkele ontkenning daarvan door eiser leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
8. De rechtbank oordeelt dat verweerder 1 zich gelet op de incidenten die zich eerder hebben voorgedaan op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser zijn gedrag niet in positieve zin heeft aangepast, ondanks de eerder door verweerder getroffen maatregelen. De enkele niet nader onderbouwde stelling van eiser dat de beschrijving van meerdere incidenten niet juist is, maakt dit niet anders.
9. De stelling van eiser dat hij niet de mogelijkheid heeft gekregen om zijn zienswijze op het incident naar voren te brengen, volgt de rechtbank evenmin. Uit de maatregel blijkt dat er voor het opleggen van de HTL-maatregel een gesprek met eiser heeft plaatsgevonden. Weliswaar is de toelichting van eiser op het incident kort, maar eiser heeft wel de gelegenheid gekregen voor het opleggen van de maatregel zijn standpunt naar voren te brengen. Daarnaast bestaat er geen formele zienswijze procedure wanneer er een HTL-maatregel wordt opgelegd. Het is de rechtbank ook niet gebleken op grond waarvan verweerder 1 verplicht zou zijn om een afzonderlijk proces-verbaal op te maken van het gesprek tussen hem en eiser.
10. De rechtbank verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond.
De vrijheidsbeperkende maatregel
11. Eiser voert – kortgezegd – aan dat er geen sprake is van een situatie waarin het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid vordert dat eisers vrijheid wordt beperkt tot de HTL en het naastgelegen park. De incidenten die aan de maatregel van verweerder 1 tegen grondslag liggen, hebben namelijk alleen plaatsgevonden op het terrein van het COA. Het is niet gebleken dat eiser buiten het terrein van het COA ook overlast heeft veroorzaakt. Ter onderbouwing van zijn standpunt doet eiser een beroep op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 18 december 2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:6711.
12. De rechtbank geeft eiser hierin geen gelijk. Gelet op het oordeel van de rechtbank over de HTL-maatregel staat vast dat eiser agressief gedrag heeft vertoond naar medewerkers van het COA en medebewoners. Artikel 56 van de Vw houdt in dat de vrijheid van beweging van eiser kan worden ingeperkt indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid dat vordert. Weliswaar heeft eiser buiten het terrein van het COA geen overlast veroorzaakt, maar het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid kan er ook in gelegen zijn omwoners van de HTL te beschermen tegen eventueel agressief gedrag van eiser. Uit de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de Tweede Kamer van 18 december 2019 [1] blijkt dat het de bedoeling van de wetgever was om met het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel overlast in de omgeving van de HTL te voorkomen. Verder leest de rechtbank in het beleid [2] van verweerder en artikel 56 van de Vw geen aanknopingspunten voor de stelling van eiser dat hij buiten het terrein van het COA overlast moet hebben veroorzaakt voordat aan hem een vrijheidsbeperkende maatregel mag worden opgelegd.
13. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep in de zaak AWB 22/3295 ongegrond;
  • verklaart het beroep in de zaak NL22.9642 ongegrond;
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2022.
De rechter is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen de uitspraak in het bestreden besluit 1 kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.
Tegen de uitspraak in bestreden besluit 2 staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2019/20, 19637, nr. 2572, pagina 5.
2.Paragraaf A5/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.