ECLI:NL:RBDHA:2022:13516

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
SGR 21/6128
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit over arbeidsgeschiktheid en uitkering Ziektewet

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder waarin werd bepaald dat hij per 15 april 2021 arbeidsgeschikt werd geacht en daarom geen recht had op een uitkering op grond van de Ziektewet. Verweerder verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Eiser stelde echter dat hij niet op de hoogte was van de bezwaartermijn, omdat hij een onvolledige bijlage had ontvangen bij het primaire besluit. De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat eiser niet redelijkerwijs kon weten dat hij binnen een bepaalde termijn bezwaar moest maken. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6128

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 december 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R.G.A.M. van den Heuvel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: J.H Swart).

Procesverloop

In het besluit van 3 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser per 15 april 2021 arbeidsgeschikt wordt geacht voor het eigen werk en daarom geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (Zw).
In het besluit van 3 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Nadat verweerder had laten weten op 1 november 2022 niet ter zitting te zullen verschijnen, is op verzoek van eiser een zitting achterwege gelaten. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Artikel 75k Zw bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift in geschillen van geneeskundige aard twee weken bedraagt, in afwijking van artikel 6:7 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze termijn vangt ingevolge artikel 6:8, eerste lid, Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
2. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn door verweerder is ontvangen. Als het bezwaarschrift per post wordt verstuurd, is het ook tijdig ingediend wanneer het voor afloop van de termijn op de post is gedaan en door verweerder is ontvangen binnen een week na afloop van de termijn. Dit volgt uit artikel 6:9, eerste en tweede lid, Awb.
3. Als een bezwaarschrift te laat is ingediend, moet het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het bezwaarschrift betrokkene niet is toe te rekenen. Dan laat verweerder op grond van artikel 6:11 Awb niet-ontvankelijkverklaring als gevolg van die te late indiening achterwege.
4. Niet in geschil is dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde op 17 juni 2021.
5. Het bezwaarschrift is gedateerd 30 juli 2021 en is op 4 augustus 2021 door verweerder ontvangen. Het bezwaarschrift is dus te laat ingediend.
6. Eiser heeft als reden voor de termijnoverschrijding gegeven dat pagina 2 van het besluit, waarop de bezwaartermijn van twee weken is vermeld, niet aan hem is toegezonden. Hij was dus niet op de hoogte van de bezwaartermijn. Hierover heeft ook meerdere malen contact plaatsgevonden met medewerkers van verweerder. Zo heeft de toenmalige gemachtigde van eiser op 7 juni 2021 telefonisch aangegeven dat het besluit inmiddels was binnengekomen, maar zonder de pagina met de bezwaartermijn. De toenmalige gemachtigde heeft in dat gesprek ook expliciet aangegeven het niet eens te zijn met de beslissing. De medewerker van verweerder heeft aangegeven dat eiser in bezwaar kan gaan, maar dat de medewerker daarover geen beslissing kan nemen. Eiser wist dus nog steeds niet hoe lang de bezwaartermijn was. Op 2 juli 2021 nam de toenmalige gemachtigde nogmaals contact op met verweerder en toen pas hoorde hij voor het eerst dat de bezwaartermijn twee weken was en dat die termijn al was verstreken. De medewerker van verweerder heeft echter geadviseerd alsnog bezwaar te maken. De toenmalige gemachtigde heeft toen eerst medische informatie verzameld om de inhoudelijk kant van de zaak te onderbouwen en heeft vervolgens op 30 juli 2021 het bezwaar ingediend. Uit de stukken die verweerder in deze procedure heeft ingebracht blijkt bovendien dat ook de bijlage die eiser bij het besluit ontving een andere was dan die welke verweerder in deze procedure aan het besluit heeft gehecht, aldus eiser.
7. Uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat het ontbreken van een rechtsmiddelverwijzing bij een besluit in beginsel leidt tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding, indien de belanghebbende daarop een beroep doet en stelt dat de termijnoverschrijding daarvan het gevolg is. De termijnoverschrijding zal in het algemeen niet verschoonbaar zijn in gevallen waarin redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende wist dat hij binnen een bepaalde termijn bezwaar moest maken. Van bekendheid met de termijn kan verder worden uitgegaan indien de belanghebbende al vóór afloop van de termijn werd bijgestaan door een professioneel rechtshulpverlener, aangezien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat deze over de vereiste kennis beschikt en diens kennis in dit verband aan de belanghebbende kan worden toegerekend. [1]
8. Nu de bijlage bij het primaire besluit dat eiser heeft ontvangen een andere was dan de bijlage die verweerder in deze procedure heeft ingebracht – hetgeen door verweerder niet is betwist – is het ook niet onaannemelijk dat eiser de tweede bladzijde van dat besluit niet heeft ontvangen. De enkele verklaring van verzekeringsarts Louter, dat hij de volledige beslissing in een envelop heeft gedaan, is – gelet op de verkeerde bijlage – onvoldoende geloofwaardig zodat verweerder niet heeft aangetoond dat hetgeen eiser stelt onjuist is. De termijnoverschrijding is – nu eiser op het ontbreken van de rechtsmiddelverwijzing een beroep doet en stelt dat de termijnoverschrijding daarvan het gevolg is – daarom in beginsel verschoonbaar.
9. De toenmalige gemachtigde van eiser was niet een professioneel rechtshulpverlener. Daarnaast kan niet redelijkerwijs worden aangenomen dat eiser (of zijn gemachtigde) wist dat hij binnen een bepaalde termijn bezwaar moest maken. Uit de telefoonnotities van verweerder blijkt – anders dan verweerder aanvoert – niet dat die bezwaartermijn eerder dan 2 juli 2021 – toen de termijn al verstreken was – aan de gemachtigde van eiser is bekend gemaakt. De termijnoverschrijding is derhalve verschoonbaar, zodat verweerder het bezwaarschrift ontvankelijk had moeten verklaren en inhoudelijk had moeten beoordelen.
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat deze procedure slechts ging over de ontvankelijkheid van het bezwaar, heeft de rechtbank onvoldoende informatie om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal verweerder opdragen om binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,-).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de CRvB van 23 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR1156.