ECLI:NL:RBDHA:2022:13513

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1240
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigering omzettingsvergunning voor zelfstandige woning in onzelfstandige woonruimte in Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van een omzettingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser, een bewoner van Den Haag, had een vergunning aangevraagd om een zelfstandige woning om te zetten in onzelfstandige woonruimte voor zes bewoners. Het college had eerder op 4 september 2019 een vergunning verleend, maar heeft deze op 26 januari 2021 herroepen na bezwaren van omwonenden en een wijziging in het gemeentelijk beleid. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunningplicht voor het omzetten van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte in strijd is met de Huisvestingswet 2014 en de Huisvestingsverordening Den Haag 2019. De rechtbank oordeelde dat het college niet voldoende had aangetoond dat de vergunningplicht noodzakelijk was voor het bestrijden van schaarste aan woonruimte. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is bepaald dat verweerder het griffierecht en proceskosten aan eiser moet vergoeden.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige besluitvorming en de verplichting van het college om een deugdelijke onderbouwing te geven voor beleidswijzigingen die invloed hebben op de vergunningverlening. De rechtbank heeft de gewijzigde beleidsregel van 23 juni 2020 als onvoldoende onderbouwd bestempeld, waardoor deze niet aan het bestreden besluit ten grondslag mocht worden gelegd. De zaak is van belang voor de rechtsbescherming van bewoners tegen onterecht geweigerde vergunningen en de transparantie van gemeentelijk beleid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1240

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. A.C.P.M. van Dun)
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigden: G. Tjon Man Tsoi en M.C. Remeijer).
Derde partijen: VvE [derde-partij 1] (gemachtigde: mr. A.A.S. Wiesmeier-van der Brugge), [derde-partij 2] en [derde-partij 3] , allen uit [woonplaats 2] .

Procesverloop

Bij besluit van 4 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een vergunning verleend.
Bij besluit van 26 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van omwonenden gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en de vergunning alsnog geweigerd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft ook een stuk met een beroep op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht ingediend. [derde-partij 2] en [derde-partij 3] hebben geweigerd toestemming te verlenen om kennis te nemen van het vertrouwelijke stuk.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 10 februari 2022. Deze zaak is gevoegd behandeld met de zaaknummers 21/1240, 20/7382, 21/193, 21/2176, 21/2675, 21/3175, 21/572 en 21/469.
Eiser en verweerder werden vertegenwoordigd door hun gemachtigden. [derde-partij 3] was aanwezig. Namens VvE [derde-partij 1] was [A] , voorzitter, aanwezig, bijgestaan door de gemachtigde van de VvE.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de zaak verwezen naar een andere kamer, omdat zij in deze zaak geen kennis kon nemen van het vertrouwelijke stuk, terwijl zij hiervan in de andere zaken wel kennis zou nemen.
De meervoudige kamer in andere samenstelling heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om te laten weten of zij op een nadere zitting willen worden gehoord, maar hebben niet aangegeven dat zij dat willen. De rechtbank heeft het onderzoek daarom op 1 november 2022 gesloten.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over ?
1. Verweerder heeft aan eiser een vergunning verleend om de zelfstandige woning [adres] [nummer] in [plaats] (hierna: de woning) om te zetten in onzelfstandige woonruimte voor zes bewoners (hierna: de omzettingsvergunning). Een aantal omwonenden heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Tijdens de behandeling van de bezwaren is het beleid van de gemeente Den Haag op het gebied van kamerbewoning gewijzigd. Volgens dit gewijzigde beleid verleent verweerder met onmiddellijke ingang in de hele stad geen omzettingsvergunningen meer. Verweerder heeft bij de beslissing op de bezwaren de verleende vergunning alsnog ingetrokken en de vergunning overeenkomstig het nieuwe beleid geweigerd. Eiser is het daarmee oneens.
Wat zijn de regels?
2. Van toepassing is de Huisvestingswet 2014 (hierna: de Hw) en de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (hierna: de Hvv). Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Hw maakt de gemeenteraad van zijn bevoegdheden slechts gebruik indien dat noodzakelijk en geschikt is voor het bestrijden van onevenwichtige en onrechtmatige effecten van schaarste aan woonruimte. Op grond van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder c, van de Hw is het verboden om zonder vergunning van burgemeester en wethouders zelfstandige woonruimte om te zetten of omgezet te houden als onzelfstandige woonruimte. In artikel 5:1 van de Hvv is bepaald dat artikel 21 van de Hw van toepassing is op alle zelfstandige woonruimten behorend tot een gebouw gelegen in alle wijken van Den Haag. In artikel 5:2, aanhef en onder b, van de Hvv is bepaald dat deze woonruimten niet zonder vergunning van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte voor vier of meer personen mogen worden omgezet.
Op 24 maart 2020 is de Beleidsregel omzettingsvergunning Den Haag 2020 in werking getreden. In artikel 2 van deze Beleidsregel is als nadere uitwerking van de weigeringsgrond van artikel 5:5, eerste lid, onder a, van de Hvv bepaald dat vanwege het behoud van de woningvoorraad in het goedkopere segment in wijken in Den Haag met een gemiddelde WOZ-waarde in 2019 van € 165.000,- of lager het belang van behoud of samenstelling van de woonruimtevoorraad groter is dan het belang van de door de aanvrager voorgestelde omzetting. Op grond van die bepaling worden aanvragen voor een omzettingsvergunning voor vier of meer personen in deze wijken geweigerd. Op 23 juni 2020 is de Beleidsregel tot wijziging van de Beleidsregel omzettingsvergunning Den Haag 2020 (hierna: de gewijzigde Beleidsregel) in werking getreden. In deze gewijzigde Beleidsregel is de weigeringsgrond van artikel 5.5, eerste lid, onder c van de Hvv nader ingevuld en is bepaald dat een vergunning voor de omzetting van een zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte voor vier of meer personen leidt tot een onaanvaardbare inbreuk op het geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van het betreffende pand. Uit de toelichting blijkt dat met deze beleidswijziging is beoogd dat in de gehele stad met onmiddellijke ingang omzettingsvergunningen voor onzelfstandige woonruimten voor vier of meer personen worden geweigerd. Op 16 juli 2021 is de Beleidsregel omzettingsvergunningen Den Haag 2021 in werking getreden, waarbij de Beleidsregel omzettingsvergunning Den Haag 2020 is ingetrokken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
de omzettingsvergunningplicht
3. Eiser heeft zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat de vergunningplicht voor het omzetten van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte van de Hvv in strijd is met de Hw. Eiser stelt dat de woning niet valt binnen de categorie waarvoor schaarste (mogelijk) wel zou zijn aangetoond.
Op 26 april 2022 heeft deze rechtbank uitspraak gedaan in de zaken die tegelijk met het beroep van eiser op zitting zijn behandeld. [1] De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeenteraad er niet in is geslaagd de noodzaak aan te tonen om in te grijpen in de categorie zelfstandige koopwoningen in het hogere segment.
Overweging 5.3 van de uitspraak genoemd in noot 1 luidt:
“De rechtbank komt tot de conclusie dat de vergunningplicht voor het omzetten van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte van artikel 5.1. eerste lid, juncto artikel 5:2, aanhef en onder b, van de Hvv, voor zover die ziet op woningen in het hogere segment, wegens strijd met het beginsel van zorgvuldige besluitvorming (artikel 3:2 van de Awb) en het motiveringsbeginsel (artikel 3:46 van de Awb) buiten toepassing moet blijven. Voor het bepalen welke woningen in de categorie hoger segment vallen, dient verweerder aan te sluiten bij het prijspeil van 2020. Volgens de tabel op pagina 9 van de Woonagenda 2020-2023 gaat het dan om woningen met een waarde die hoger ligt dan € 310.000,- (de bovengrens van het middensegment). Voor zover de woning binnen deze categorie woonruimte valt, mocht verweerder de vergunningplicht niet aan eisers tegenwerpen. Daarbij dient te worden uitgegaan van de WOZ-waarde van de betreffende woning in 2020 voor de omzetting. De rechtbank kan op dit punt niet zelf in de zaak voorzien, nu op basis van de stukken niet genoegzaam kan worden vastgesteld of de woning tot deze categorie behoort.”
De rechtbank onderschrijft deze overweging en neemt die over.
de gewijzigde Beleidsregel
4. Eiser heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat de gewijzigde Beleidsregel geen stand kan houden.
In de eerdergenoemde uitspraak van 26 april 2022 heeft de rechtbank over de gewijzigde Beleidsregel overwogen dat uit de door verweerder genoemde rapporten geen zodanig duidelijk oorzakelijk verband tussen kamerbewoning en leefbaarheid kan worden afgeleid dat een categorale weigering van vergunningen voor omzetting naar onzelfstandige woonruimtes voor vier of meer personen in de gehele stad gerechtvaardigd is.
Overweging 5 van de uitspraak luidt:
“De gewijzigde Beleidsregel van 23 juni 2020 is dan ook niet deugdelijk onderbouwd. Daar komt bij dat de gewijzigde Beleidsregel er feitelijk op neer komt dat geen enkele vergunning in de zin van artikel 5.2, aanhef en sub b van de Hvv zal worden verstrekt. Een dergelijke categorale afwijzing van omzettingsvergunningen voor vier of meer personen voor de hele stad zonder deugdelijke onderbouwing kan niet in stand blijven. Verweerder is met de gewijzigde Beleidsregel de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gegaan. De gewijzigde Beleidsregel had niet aan het bestreden besluit ten grondslag mogen worden gelegd. Voor zover de vergunningplicht geldt, dient de gewijzigde Beleidsregel zoals verweerder die in de onderhavige zaak heeft toegepast, buiten toepassing te blijven. Nu in het bestreden besluit is volstaan met een verwijzing naar de gewijzigde Beleidsregel moet het besluit worden vernietigd wegens een motiveringsgebrek. De rechtbank merkt daarbij op dat voor zover verweerder nader heeft beoogd te stellen dat de onderhavige vergunning (ook) op grond van de voor deze wijziging geldende Beleidsregel van 24 maart 2020 zou moeten worden geweigerd, deze stelling niet is onderbouwd.”
De rechtbank onderschrijft ook deze overweging en neemt die over.
Conclusie en gevolgen
5. Gezien het vorenstaande is het beroep gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat de benodigde informatie daarvoor ontbreekt en niet alle consequenties kunnen worden overzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en op de zitting aanwezig was. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld Rechtbank Den Haag 26 april 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:4109.