ECLI:NL:RBDHA:2022:1351

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6515
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning op basis van de Opiumwet na aantreffen van harddrugs en overlast

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de sluiting van een woning op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester van Gouda had besloten de woning te sluiten voor een periode van zes maanden, nadat er herhaaldelijk meldingen waren binnengekomen over drugshandel en overlast vanuit de woning. De eiser, die de woning huurde, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in de woning een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs was aangetroffen, waaronder cocaïne en heroïne, en dat er verschillende indicaties waren van drugshandel. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting te gelasten en dat deze maatregel noodzakelijk was om de openbare orde te herstellen. Eiser voerde aan dat de sluiting onevenredig was, maar de rechtbank oordeelde dat de burgemeester voldoende rekening had gehouden met de belangen van eiser en dat de sluiting evenredig was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6515

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en

de burgemeester van Gouda, verweerder

(gemachtigde: mr. J.L. van den Dool).

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet de sluiting gelast van de woning aan de [adres] [huisnummer] te [plaats] (de woning), voor een periode van zes maanden, met ingang van 23 april 2020.
Bij besluit van 21 april 2020 heeft verweerder de effectuering van de sluitingsmaatregel opgeschort tot een week na de uitspraak van de voorzieningenrechter. Verweerder heeft de woning uiteindelijk op 19 juni 2020 gesloten voor een periode van zes maanden.
Bij besluit van 28 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dat besluit beroep ingesteld
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft aanvullende stukken ingediend.
De zitting heeft op 6 januari 2022 via een Skypeverbinding plaatsgevonden. Voor eiser is diens curator verschenen, mevrouw [curator] , bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan het bestreden besluit voorafging

1. Eiser huurde ten tijde van belang de woning van de van de woningbouwvereniging Mozaïek Wonen, (de verhuurder).
2. Op 22 september 2018, 26 maart 2019 en 21 november 2019 heeft de politie, team Gouda van de eenheid Den Haag, bestuurlijke rapportages uitgebracht, die - samengevat - het volgende inhouden. Naar aanleiding van diverse meldingen over verkoop van harddrugs vanuit dan wel bij de woning en overlast van bezoekers (drugsverslaafden en dealers) van de woning heeft de politie de woning verschillende keren bezocht. Daarbij zijn onder meer (hard)drugs, gripzakjes en weegschaaltjes, laptops, een doorgeladen gaspistool, (dealer)telefoons en een gebruikershoeveelheid hasj aangetroffen. Ook heeft de politie geconstateerd dat eiser zich omringd heeft met jonge criminelen.
3. Uit de bestuurlijke rapportage van 19 februari 2020 blijkt dat de politie, naar aanleiding van aanhoudende klachten over overlast en het mogelijk dealen van (hard)drugs vanuit de woning, zicht heeft gehouden op de toegangsdeur van het portiek van de woning van eiser. Er is gezien dat meerdere personen kortstondig het portiek in gingen en weer vertrokken en voorts dat een man uit het portiek kwam en een beweging maakte die leek op het overgeven van spullen aan een bestuurder van een personenauto. De bestuurder van de personenauto heeft tijdens controle door de politie een gripzakje met een witte substantie op straat gegooid, dat bij een indicatietest positief testte op cocaïne. Hij heeft verklaard dat hij kort daarvoor drugs had gekocht vanuit zijn auto. Voorts werd een bij de politie bekende drugsverslaafde gezien, die bij het portiek contact had met de eerder bij het portiek gesignaleerde man en dat er iets werd overgegeven. Deze drugsverslaafde heeft verklaard dat hij bij verzoeker was geweest en dat hij “twee keer wit” had gekregen. De politie is met een daartoe verleende machtiging de woning binnengetreden.
In de woning waren verzoeker en drie anderen aanwezig. In de woning is onder meer aangetroffen:
a. 1 gripzakje met (volgens de indicatietest) cocaïne, netto 0,11 gram;
b. 1 gripzakje met (volgens de indicatietest) heroïne, netto 0,23 gram;
c. een grotere zak gevuld met 20 gripzakjes met een witte substantie, bruto 7,62 gram;
d. een grotere zak gevuld met 10 gripzakjes met een bruine substantie, bruto 8,64 gram;
e. twee elektronische weegschaaltjes;
f. een kartonnen doos met meerdere lege gripzakjes;
g. een bijl.
De inhoud van de gripzakjes onder c en d is getest door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). De inhoud van de gripzakjes onder c is positief getest op de aanwezigheid van cocaïne en de inhoud van de gripzakjes onder d is positief getest op de aanwezigheid van heroïne.
Het bestreden besluit
4. Verweerder heeft bij het bestreden besluit op basis van de bestuurlijke rapportage van de politie van 19 februari 2020, mede gelet op de eerdere bestuurlijke rapportages van 22 september 2018, 26 maart 2019 en 21 november 2019, de sluiting van de woning bevolen. Verweerder acht de sluiting noodzakelijk vanwege de aangetroffen handelshoeveelheid harddrugs (cocaïne en heroïne). De woning, die in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk ligt, staat bekend als een plek waar drugs wordt gebruikt, verhandeld en voorradig is. Er is overlast als gevolg van drugshandel. Er is een toeloop van klanten en dealers naar de woning. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald. Verweerder heeft daarnaast meegewogen dat eiser een verwijt kan worden gemaakt van de aangetroffen drugs in zijn woning omdat hij als huurder verantwoordelijk is voor wat zich in de woning afspeelt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden afgezien van sluiting van de woning is niet gebleken. Sluiting voor de duur van zes maanden is evenredig, aldus verweerder.
De beoordeling van het bestreden besluit aan de hand van de gronden
Curator
5. Eiser heeft allereerst aangevoerd dat zijn curator (tevens zijn zuster) niet tijdig is ingelicht over de voorgenomen maatregelen en daardoor niet snel genoeg heeft kunnen handelen om sluiting van de woning te voorkomen. Verweerder was bekend met het feit dat eiser begeleid werd door zijn curator, maar heeft de curator nergens bij betrokken.
6. De rechtbank kan vanuit een oogpunt van preventie eiser volgen in zijn stelling dat het goed is om in een situatie als deze de curator in een vroeg stadium en zoveel als mogelijk te betrekken op het moment dat er signalen binnenkomen dat het de verkeerde kant op gaat met eiser. Dit laat echter onverlet dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet onzorgvuldig heeft gehandeld. De rechtbank maakt uit de stukken op dat de curator al in een vroeg stadium bij deze zaak betrokken was. Verweerder heeft voldoende gedaan om de curator op de hoogte te stellen. Dit blijkt uit de bestuurlijke rapportages en uit het zienswijzegesprek dat op 20 maart 2020 heeft plaatsgevonden, waarbij eiser en zijn curator aanwezig waren, bijgestaan door de gemachtigde van eiser. Verder is niet aannemelijk gemaakt dat als de curator eerder op de hoogte was geweest van de problemen en klachten als gevolg van het gedrag van eiser, zij deze problemen had kunnen afwenden. Ook na het zienswijzegesprek, toen de curator volledig op de hoogte was van de situatie en de mogelijke gevolgen, hebben er immers nog meerdere incidenten plaatsgevonden.
Artikel 13b van de Opiumwet
7. Niet in geschil is dat in de woning een handelshoeveelheid drugs is aangetroffen en dat de burgemeester daarom op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd was om sluiting van de woning te gelasten. In geschil is of de burgemeester gebruik mocht maken van die bevoegdheid. In dat verband moet in de eerste plaats aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is om het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde te beschermen. In de tweede plaats gaat de beoordeling over de vraag of de sluiting evenredig is. Dit volgt uit de overzichtsuitspraak van de hoogste bestuursrechter over dit soort zaken. [1]
Noodzakelijkheid
8. Eiser voert aan dat er geen sprake is van een ernstig geval, zodat er met een minder zware maatregel dan woningsluiting had kunnen worden volstaan. Er is nooit geconstateerd dat er daadwerkelijk (soft)drugs in de woning werd verkocht.
9. In verband met de ernst en omvang van de overtreding is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. Op grond van de bestuurlijke rapportage van 19 februari 2020 staat vast dat (in ieder geval) 7,62 gram cocaïne en 8,64 gram heroïne, dus een aanmerkelijke handelshoeveelheid harddrugs, in de woning is aangetroffen. Dat maakt de noodzaak om tot sluiting over te gaan groot. De noodzaak om tot sluiting over te gaan is hierbij ook groter dan bij het aantreffen van softdrugs. Bovendien staat op grond van de bestuurlijke rapportage vast dat in de woning attributen zijn aangetroffen, zoals weegschalen, dealertelefoons en verpakkingsmaterialen, die te relateren zijn aan drugshandel. De vaststelling dat sprake was van drugshandel wordt verder ondersteund door de waarnemingen van de politie bij de woning, de meldingen van buurtbewoners en de verklaring van een bezoeker van de woning. Gelet hierop heeft verweerder mogen aannemen dat er in of vanuit de woning feitelijke drugshandel heeft plaatsgevonden en dat de sluiting noodzakelijk is om de woning aan het drugscircuit te onttrekken en de openbare orde rondom de woning te herstellen.
Evenredigheid
10. Voorts voert eiser aan dat de sluiting van de woning zeer onevenredig is nu verweerder de voor eiser relevante belangen onvoldoende heeft meegewogen bij zijn besluitvorming.
11. De rechtbank overweegt dat als sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, dat niet wegneemt dat de sluiting ook evenredig moet zijn. Voor de beoordeling van de evenredigheid zijn verschillende omstandigheden van belang, waaronder de vraag of de rechthebbende een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt. Inherent aan een sluiting van een woning is dat een bewoner de woning moet verlaten en dat dit kosten met zich brengt. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. In het kader van de evenredigheid is wel van belang dat verweerder zich vergewist van de mogelijkheden tot vervangende huisvesting.
12. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser een verwijt kan worden gemaakt van de aangetroffen drugs in zijn woning, omdat hij als enige bewoner van de woning verantwoordelijk was voor wat zich in de woning heeft afgespeeld. Verweerder heeft sinds 2018 meermalen drugs in zijn woning aangetroffen en heeft eiser daarop aangesproken. Het had dan ook op de weg van eiser gelegen – al dan niet door het inschakelen van hulp of via de curator – om afdoende maatregelen te treffen om deze gebeurtenissen te voorkomen. Weliswaar is aannemelijk dat eiser – mede gelet op het feit dat hij onder curatele staat – vanwege zijn verslavingsproblematiek minder goed in staat was de gevolgen van zijn handelen te overzien, maar dit strekt niet zo ver dat hem in het geheel geen verwijt kan worden gemaakt of dat aan dat verwijt geen gewicht meer toe kan komen. Verder blijkt dat aan eiser meerdere mogelijkheden zijn aangereikt voor alternatieve huisvesting. Eiser had gebruik kunnen maken van de maatschappelijke opvang in Gouda en eiser is een plek voor beschermd wonen aangeboden. Ook is met het Leger des Heils besproken dat eiser contact kan opnemen met het Leger des Heils om zich aan te melden voor de opvang. Eiser heeft echter geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheden. Hoewel de rechtbank inziet dat het geen gemakkelijke periode is geweest voor eiser nu hij na de uitzetting dakloos is geworden en met een zware longontsteking in het ziekenhuis is opgenomen, laat dit onverlet dat verweerder zich voldoende heeft ingespannen om opvangmogelijkheden voor eiser te regelen. Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat een sluiting van de woning voor de duur van zes maanden evenredig is met de met het besluit te dienen doelen.
13.
Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912).