ECLI:NL:RBDHA:2022:13509

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
22/1134
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering urgentieverklaring voor huisvesting na scheiding en psychische problemen

In deze zaak heeft eiser, na de scheiding van zijn partner, een aanvraag voor een urgentieverklaring ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag. Eiser woont momenteel bij een kennis en heeft zijn kinderen al twee jaar niet gezien, wat zijn psychische gesteldheid negatief beïnvloedt. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn psychische problemen en het recht op familie- en gezinsleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De rechtbank heeft de zaak op 17 november 2022 behandeld en oordeelt dat verweerder beoordelings- en beleidsvrijheid toekomt bij het toekennen van urgentieverklaringen. De rechtbank stelt vast dat het beleid van verweerder, dat gericht is op een rechtvaardige verdeling van de woningvoorraad, niet onredelijk is. Eiser heeft niet aangetoond dat zijn situatie hem zonder urgentieverklaring zou beletten om zijn gezinsleven uit te oefenen. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een urgent woonprobleem en dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de aanvraag af te wijzen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van het griffierecht of op een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1134

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. Ö. Arslan),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, verweerder

(gemachtigde: C.R. Kross).

Procesverloop

Bij besluit van 3 december 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de urgentieaanvraag van eiser afgewezen.
Bij besluit van 4 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Na de scheiding van zijn partner heeft eiser geen zelfstandige woonruimte kunnen vinden. Eiser woont momenteel bij een kennis in Den Haag, waar hij zijn kinderen niet mag ontvangen. Hij heeft zijn kinderen al twee jaar niet gezien. Door zijn huidige woonsituatie is eisers psychische gesteldheid niet op orde. Om deze redenen heeft hij een aanvraag om een urgentieverklaring ingediend. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (hierna: Hvv) [1] , welke verder is uitgewerkt in beleidsregels. [2] Deze zaak gaat over de vraag of verweerder een urgentieverklaring mocht weigeren.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser vindt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn psychische gesteldheid. Hij heeft een depressie en kampt met suïcidale gedachtes. Het is voor hem niet mogelijk om zijn kinderen te zien, wat ten koste gaat van de band tussen hem en zijn kinderen. Door het afwijzen van zijn urgentieaanvraag handelt verweerder in strijd met het recht op familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM).
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Is er een urgent woonprobleem?
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij het toekennen van een urgentieverklaring, gelet op de tekst van de Hvv, beoordelings- en beleidsvrijheid toekomt. Daarom moet de rechtbank het bestreden besluit terughoudend toetsen. Het restrictieve beleid van verweerder ten aanzien van urgentieverklaringen heeft als doel de verdeling van de woningvoorraad onder de vele woningzoekenden op een zo rechtvaardig mogelijke manier te regelen. Het verlenen van voorrang aan de één betekent namelijk dat andere woningzoekenden langer op een woning moeten wachten.
Bij het verlenen van urgentieverklaringen is verweerder gehouden aan de weigeringsgronden uit het opgestelde beoordelingssysteem. Dit beleid is door de hoogste bestuursrechter niet onredelijk geacht, gelet op het grote aantal aanvragen voor een urgentieverklaring en het in verhouding daarmee geringe aantal woningen dat voor toewijzing beschikbaar is. [3]
4. De rechtbank overweegt ten eerste dat in beginsel geen urgentieverklaring wordt verstrekt als zich één van de in het beleid genoemde algemene weigeringsgronden voordoet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat eiser niet voor een urgentieverklaring in aanmerking komt, omdat een aantal weigeringsgronden van toepassing is. In eisers geval is er geen sprake van een urgent woonprobleem, omdat hij met spoed op zoek is naar een woning ten behoeve van een bezoekregeling met de kinderen. [4] In het verlengde hiervan wordt een scheiding ook niet aangemerkt als een urgent woonprobleem. [5] Het feit dat eiser zijn huidige verblijfsadres gedwongen moet verlaten en dakloos dreigt te worden, maakt dit niet anders. [6] De (psychische) problemen die eiser ervaart als gevolg van zijn woonsituatie, leidt – ingevolge het door verweerder gehanteerde beleid- ook niet tot een urgent huisvestingsprobleem. [7] Eiser is in de gemeente Den Haag komen wonen zonder te zorgen voor adequate woonruimte voor zichzelf en voor zijn kinderen. [8] Hij heeft ervoor gekozen om bij een kennis te verblijven [9] en heeft bovendien niet ten minste twee jaar voorafgaand aan de aanvraag ingeschreven gestaan in de Basisregistratie personen van één van de gemeenten in de regio Haaglanden. [10]
Artikel 8 EVRM
5. Uit artikel 8 van het EVRM vloeit geen positieve verplichting voort tot verstrekking van een urgentieverklaring. Eiser heeft bovendien niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem zonder urgentieverklaring niet mogelijk is om op enige wijze het gezinsleven uit te oefenen. Verweerder heeft onder deze omstandigheden het algemeen belang van een rechtvaardige woonruimteverdeling, waarbij vanwege het woningtekort in de regio Haaglanden het uitgangspunt is dat slechts in zeer incidentele gevallen urgentie wordt verleend, in redelijkheid zwaarder mogen laten wegen dan het belang van eiseres om op de door haar gewenste wijze haar gezinsleven vorm te geven. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen sprake is van strijd met artikel 8 van het EVRM.
Had verweerder toepassing moeten geven aan de hardheidsclausule?
6. Verweerder voert het zeer terughoudende beleid dat toepassing van de hardheidsclausule met name is bedoeld voor uitzonderlijke en schrijnende gevallen, gelet op het tekort aan sociale huurwoningen en de vele woningzoekenden in de regio Haaglanden. De rechtbank vindt dit beleid niet onredelijk. De situatie van eiser is dan ten opzichte van de vele andere mensen die gebrekkig zijn gehuisvest met de bijbehorende problemen, niet onderscheidend genoeg. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om de hardheidsclausule toe te passen.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.Y. Majoor, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uit artikel 4:5, onder b, f, l en n, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019
2.Artikel 2.1.2, onder f, h, m, n en o, artikel 2.1.6, onder b, artikel 2.1.12, onder a, en 2.1.14 van de Beleidsregel Urgentieverklaringen Den Haag 2019.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:628.
4.Artikel 4:5, onder b, van de Huisvestingsverordening jo. artikel 2.1.2, onder n, van de Beleidsregel.
5.Artikel 4:5, onder b, van de Huisvestingsverordening jo. artikel 2.1.2, onder h, van de Beleidsregel.
6.Artikel 4:5, onder b, van de Huisvestingsverordening jo. artikel 2.1.2, onder m, van de Beleidsregel.
7.Artikel 4:5, onder b, van de Huisvestingsverordening jo. artikel 2.1.2, onder f en o, van de Beleidsregel.
8.Artikel 4:5, onder b, van de Huisvestingsverordening jo. artikel 2.1.6, onder b, van de Beleidsregel.
9.Artikel 4:5, onder l, van de Huisvestingsverordening jo. artikel 2.1.12, onder a, van de Beleidsregel.
10.Artikel 4:5, onder n, van de Huisvestingsverordening jo. artikel 2.1.14 van de Beleidsregel.