ECLI:NL:RBDHA:2022:13509
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering urgentieverklaring voor huisvesting na scheiding en psychische problemen
In deze zaak heeft eiser, na de scheiding van zijn partner, een aanvraag voor een urgentieverklaring ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag. Eiser woont momenteel bij een kennis en heeft zijn kinderen al twee jaar niet gezien, wat zijn psychische gesteldheid negatief beïnvloedt. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn psychische problemen en het recht op familie- en gezinsleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De rechtbank heeft de zaak op 17 november 2022 behandeld en oordeelt dat verweerder beoordelings- en beleidsvrijheid toekomt bij het toekennen van urgentieverklaringen. De rechtbank stelt vast dat het beleid van verweerder, dat gericht is op een rechtvaardige verdeling van de woningvoorraad, niet onredelijk is. Eiser heeft niet aangetoond dat zijn situatie hem zonder urgentieverklaring zou beletten om zijn gezinsleven uit te oefenen. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een urgent woonprobleem en dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de aanvraag af te wijzen.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van het griffierecht of op een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.