ECLI:NL:RBDHA:2022:135
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Duitsland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 januari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk ongegrond is.
De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris het bestreden besluit heeft gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waarin is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname gedaan aan Duitsland, dat dit verzoek heeft aanvaard. Eiser heeft aangevoerd dat het besluit in strijd is met het vertrouwensbeginsel, zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, en dat hij de mogelijkheid moet krijgen om op eigen initiatief naar Duitsland te vertrekken.
De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de wijzen van overdracht niet in een bepaalde rangorde staan en dat verweerder niet verplicht is om een vreemdeling de gelegenheid te bieden voor een overdracht op eigen initiatief. Bovendien hebben de Duitse autoriteiten aangegeven geen vrijwillige terugkeer te accepteren, waardoor de staatssecretaris eiser niet ten onrechte de mogelijkheid heeft onthouden om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor zijn overdracht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep van eiser niet slaagt en heeft het beroep kennelijk ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.