In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door mr. G.J. Dijkman, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat verweerder niet tijdig had beslist op haar aanvraag. Op 26 augustus 2022 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, maar eiseres wenst dat de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vaststelt en verweerder in de proceskosten veroordeelt. De rechtbank heeft de zaak op 28 oktober 2022 behandeld en het onderzoek heropend op 31 oktober 2022. Na schriftelijke reacties van verweerder en eiseres is het onderzoek gesloten.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Aangezien verweerder inmiddels heeft beslist, is het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft geen belang meer bij haar oorspronkelijke beroep, omdat verweerder heeft gedaan wat zij wilde. De rechtbank heeft ook de verzoeken van eiseres om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen en om proceskostenvergoeding beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND niet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. Eiseres heeft niet aangetoond dat er sprake is van discriminatie.
De rechtbank heeft het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het niet vaststellen van de bestuurlijke dwangsom ongegrond verklaard. Echter, de rechtbank heeft verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 759,-, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman en bekendgemaakt op 13 december 2022.