ECLI:NL:RBDHA:2022:13494

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
NL22.13498
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen en vaststelling bestuurlijke dwangsom in asielprocedure

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door mr. G.J. Dijkman, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat verweerder niet tijdig had beslist op haar aanvraag. Op 26 augustus 2022 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, maar eiseres wenst dat de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vaststelt en verweerder in de proceskosten veroordeelt. De rechtbank heeft de zaak op 28 oktober 2022 behandeld en het onderzoek heropend op 31 oktober 2022. Na schriftelijke reacties van verweerder en eiseres is het onderzoek gesloten.

De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Aangezien verweerder inmiddels heeft beslist, is het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft geen belang meer bij haar oorspronkelijke beroep, omdat verweerder heeft gedaan wat zij wilde. De rechtbank heeft ook de verzoeken van eiseres om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen en om proceskostenvergoeding beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND niet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. Eiseres heeft niet aangetoond dat er sprake is van discriminatie.

De rechtbank heeft het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het niet vaststellen van de bestuurlijke dwangsom ongegrond verklaard. Echter, de rechtbank heeft verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 759,-, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman en bekendgemaakt op 13 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.13498
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiseres, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag.
Op 26 augustus 2022 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen op de aanvraag.
Het beroep van eiseres wordt geacht mede gericht te zijn tegen het inwilligend besluit.
Eiseres wil nu nog dat de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vaststelt en dat zij overgaat tot veroordeling van verweerder in de proceskosten. Verweerder heeft op dit verzoek gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 28 oktober 2022 op zitting behandeld. Hierbij was de gemachtigde van eiseres aanwezig.
Op 31 oktober 2022 heeft de rechtbank door middel van een bericht in het digitale dossier het onderzoek heropend en verweerder opgedragen om schriftelijk te reageren op een van de beroepsgronden van eiseres. Dit heeft verweerder op 7 november 2022 gedaan. De rechtbank heeft eiseres vervolgens in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren, wat met het bericht van 15 november 2022 is gebeurd. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Dat is wat eiseres heeft gedaan. Inmiddels heeft verweerder wel een besluit genomen. Verweerder heeft dus gedaan wat eiseres wilde en de rechtbank hoeft dit dan ook niet meer aan verweerder op te dragen. Omdat eiseres het beroep niet heeft ingetrokken, moet de rechtbank nog wel een beslissing nemen over het beroep.
2. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank zal geen uitspraak doen over de vraag of eiseres gelijk had met haar beroep. Dit is om de volgende reden. Eiseres wilde met haar beroep bereiken dat verweerder zou beslissen op haar aanvraag/bezwaar. Omdat verweerder inmiddels heeft beslist, heeft het beroep van eiseres geen zin meer. Eiseres heeft daarom geen belang meer bij haar oorspronkelijke beroep (geen procesbelang).
Bestuurlijke dwangsom
3. Eiseres heeft op grond van artikel 8:55c van de Awb gevraagd dat de rechtbank de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom (de bestuurlijke dwangsom) vaststelt.
Gelijkwaardigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel
4. Eiseres voert aan dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. Eiseres wijst er op dat het geschil gaat om de vraag of er tijdig een besluit is genomen en dat de wetgever daarvoor een algemene regeling opgesteld heeft die in beginsel van toepassing is op het hele bestuursrecht. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ)1 gelden bij gelijke vorderingen dezelfde nationale regels, waaronder dus ook de automatische dwangsom die wordt verbeurd na een ingebrekestelling.
5. In artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet), zoals die geldt sinds 11 juli 2021, is bepaald dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 van de Awb (die deel uitmaken van afdeling 4.1.3) niet van toepassing zijn op een besluit op een asielaanvraag voor bepaalde tijd. In de uitspraak van de ABRvS van 30 november 20222 is geoordeeld dat het afschaffen van de bestuurlijke dwangsom geen strijd oplevert met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel, waaronder begrepen het bepaalde in artikel 47 van het Handvest. Dit betekent dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd.
Non-discriminatie
6. Verder voert eiseres aan dat de Tijdelijke wet strijdig is met het non- discriminatiebeginsel. De Tijdelijke wet maakt namelijk een onderscheid tussen rechtszoekenden op grond van de juridische status, in casu de status van asielzoeker. Eiseres meent dat dit onderscheid niet gerechtvaardigd is, althans dat de rechtvaardiging ontoereikend is. De migratiestatus en met name de vraag of de status voortvloeit uit een beslissing op grond van vrije wil speelt een belangrijke rol bij de vraag hoe strikt de rechtvaardiging voor de exceptie moet worden toegepast. Hierbij verwijst eiseres naar een uitspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) van 6 november 2012.3 Van een dermate sterke rechtvaardiging als vereist voor de discriminatie op grond van juridische status is eiseres
1. Zie het arrest Pontin van 29 oktober 2009, C-63/08, ECLI:EU:C:2009:666.
3 EHRM, 6 november 2012, Case of Hode and Abdi v. the United Kingdom, 22341/09, ECLI:CE:ECHR:2012:1106JUD002234109, r.o. 47.
niet gebleken. Dat door slecht management beslistermijnen niet worden gehaald doet niet af aan het feit dat de Uniewetgever en in navolging daarvan de nationale wetgever termijnen hanteren voor het behandelen van een asielaanvraag.
7. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiseres op het non- discriminatiebeginsel niet slaagt. Dit beginsel houdt namelijk in wezen in, dat personen in vergelijkbare situaties een vergelijkbare behandeling zouden moeten krijgen en niet minder gunstig behandeld mogen worden, omdat ze een bepaalde „beschermde” eigenschap bezitten.4 Zoals volgt uit de uitspraak van de ABRvS van 30 november 20225 verschilt de asielprocedure met andere bestuurlijke procedures wat betreft het voorwerp, oorzaak en voornaamste kenmerken. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseres niet in een vergelijkbare situatie verkeerd als een persoon in een andere bestuursrechtelijke procedure, waarin de bestuurlijke dwangsom niet is afgeschaft. Alleen al daarom is er geen sprake van discriminatie. Bovendien overweegt de rechtbank dat het onderscheid waar eiseres op doelt ziet op de procedurele regels die gevolgd worden en niet op een bepaalde beschermde eigenschap van asielzoekers die de procedure doorlopen. Anders dan in de uitspraak van het EHRM waar eiseres naar verwijst, veranderen de rechten van asielzoekers met de Tijdelijke wet niet. De bestuurlijke dwangsom betreft namelijk een proceduremaatregel en geen recht.
8. Concluderend kan de rechtbank niet vaststellen dat verweerder een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd. Het beroep ten aanzien van het vaststellen van de bestuurlijke dwangsom is dan ook ongegrond.
Proceskostenveroordeling
9. Over de vergoeding van de proceskosten die eiseres vraagt overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken, nu het bestreden besluit van 26 augustus 2022 te laat is genomen en het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit terecht is ingesteld door eiseres. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de andere partij laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)).
10. Verweerder heeft niet gereageerd op het verzoek van eiseres. De rechtbank leidt hier uit af dat verweerder er geen bezwaar tegen heeft om de proceskosten van eiseres te betalen. Verweerder zal de proceskosten van eiseres dus moeten betalen.
11. De rechtbank stelt de proceskosten van eiseres die verweerder moet betalen vast op € 759,-. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).
4 Zie bijvoorbeeld het Handboek over het Europese non-discriminatierecht van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten en Raad van Europa, 2020, p. 46.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet vaststellen van de bestuurlijke dwangsom in het bestreden besluit ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 december 2022

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.