ECLI:NL:RBDHA:2022:13475
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onterecht buiten behandeling stellen van aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf en de beoordeling van het middelenvereiste
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvragen van eisers voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland. De eisers, die familieleden zijn van de referent, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hun aanvragen ten onrechte buiten behandeling had gesteld wegens het ontbreken van ondertekeningen. De rechtbank oordeelt dat, hoewel het besluit van de verweerder niet goed gemotiveerd was, dit gebrek kan worden gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de eisers niet benadeeld zijn door de inhoudelijke beoordeling die verweerder uiteindelijk heeft gemaakt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de referent niet voldoet aan het middelenvereiste, aangezien hij op dat moment een WGA-uitkering ontving die niet aan de norm voldeed. De rechtbank wijst het verzoek van eisers om aanhouding van de zaak af, omdat de situatie van de referent ten tijde van het bestreden besluit nog niet was veranderd. Daarnaast heeft de rechtbank de stelling van eisers dat het afwijzen van de aanvraag in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) verworpen. De rechtbank concludeert dat verweerder niet ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sterke banden met Nederland zijn en dat het gezinsleven ook in Marokko kan worden uitgeoefend.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan bij de Raad van State.