ECLI:NL:RBDHA:2022:13475

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
AWB 22/3535
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht buiten behandeling stellen van aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf en de beoordeling van het middelenvereiste

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvragen van eisers voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland. De eisers, die familieleden zijn van de referent, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hun aanvragen ten onrechte buiten behandeling had gesteld wegens het ontbreken van ondertekeningen. De rechtbank oordeelt dat, hoewel het besluit van de verweerder niet goed gemotiveerd was, dit gebrek kan worden gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de eisers niet benadeeld zijn door de inhoudelijke beoordeling die verweerder uiteindelijk heeft gemaakt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de referent niet voldoet aan het middelenvereiste, aangezien hij op dat moment een WGA-uitkering ontving die niet aan de norm voldeed. De rechtbank wijst het verzoek van eisers om aanhouding van de zaak af, omdat de situatie van de referent ten tijde van het bestreden besluit nog niet was veranderd. Daarnaast heeft de rechtbank de stelling van eisers dat het afwijzen van de aanvraag in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) verworpen. De rechtbank concludeert dat verweerder niet ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sterke banden met Nederland zijn en dat het gezinsleven ook in Marokko kan worden uitgeoefend.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/3535

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiser 1], [naam eiser 2] en [naam eiser 3], eisers,

V-nummer: [nummer 1]
V-nummer: [nummer 2]
V-nummer: [nummer 3]
gemachtigde: mr. F. Bouyaghjdane,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. A.S. van den Anker.

Procesverloop

Bij besluit van 13 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘Verblijf als familie- of gezin’ niet in behandeling genomen, wegens het ontbreken van de ondertekening. Bij besluit van 10 mei 2022 (het eerste bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft op 3 oktober 2022 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2022. [naam eiser 2] (referent) is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen, [naam], tolk.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eisers beogen verblijf in Nederland bij referent.
Bestreden besluit
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat enkele ondertekende aanvragen/verklaringen niet waren ingediend. Subsidiair heeft verweerder overwogen dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een mvv. Referent voldoet niet aan het middelenvereiste. Daarnaast is door verweerder wel aangenomen dat er sprake is van gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), maar dat het gezinsleven van referent en eisers niet beschermenswaardig is.
Beoordeling
Ontbrekende verklaringen/buiten behandeling stelling
3.1.
Welke verklaringen ten tijde van het bestreden besluit nog ontbraken is de rechtbank niet duidelijk. In het primaire besluit lijkt het te gaan om de ondertekende aanvraag voor elk kind afzonderlijk. In een brief van 17 maart 2022 heeft verweerder aangegeven dat de aanvraag inhoudelijk wordt behandeld (naar zeggen ter zitting omdat de informatie die bij het primaire besluit ontbrak inmiddels was ingezonden). Wel ontbraken nog de door referent voor ieder kind afzonderlijk ingevulde en ondertekende verklaringen, aldus de brief. In het bestreden besluit is vervolgens weer de motivering in het primaire besluit gevolgd. Of er bij het nemen van de beslissing op bezwaar nog iets ontbrak en welke stukken dit waren is dus niet geheel duidelijk. Dat maakt het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
3.2.
De rechtbank passeert vervolgens dit motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat eisers daardoor niet zijn benadeeld. Vernietiging van het bestreden besluit had er immers in het gunstigste geval alleen toe kunnen leiden dat een inhoudelijke beoordeling zou moeten plaatsvinden. Nu verweerder de inhoudelijke beoordeling in het bestreden besluit ook heeft gemaakt, is er geen sprake van benadeling voor eisers. Een en ander leidt er wel toe dat verweerder aan eisers de in beroep gemaakte proceskosten moet vergoeden.
Middelenvereiste
4. Eisers stellen zich verder op het standpunt dat verweerder de mvv-aanvragen ten onrechte heeft afgewezen op grond van het middelenvereiste. De rechtbank deelt dat standpunt niet, om de volgende reden.
4.1.
Referent ontvangt op dit moment een WGA-uitkering, die niet aan de norm van het middelenvereiste voldoet,. Referent is echter van mening dat hij recht heeft op een VIA-uitkering en dientengevolge op vrijstelling van het middelenvereiste wegens blijvende arbeidsongeschiktheid. Referent is hiervoor een bezwaarprocedure bij het UWV gestart. Verweerder moet de situatie echter beoordelen zoals die was toen hij het bestreden besluit nam. Ten tijde van het bestreden besluit liep het bezwaar bij het UWV nog en dat is ook nu nog het geval. Eisers hebben om aanhouding van de zaak verzocht omdat het UWV, mede naar aanleiding van het psychologisch rapport (zie hierna), een herbeoordeling zou overwegen. Of dat zo is blijkt verder niet uit schriftelijke correspondentie en als dat zo zou zijn is de uitkomst onzeker zowel ten aanzien van de veronderstelde blijvende arbeidsongeschiktheid als het tijdstip vanaf welke dat dan moet worden aangenomen. De rechtbank wijst dat verzoek dan ook af.
Artikel 8 van het EVRM
5. Eisers voeren aan dat het afwijzen van de aanvraag in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Dat standpunt deelt de rechtbank niet, om de volgende reden.
5.1.
Eisers stellen dat verweerder de belangenafweging ten onrechte in hun nadeel heeft laten uitvallen. Zo heeft verweerder onvoldoende aangetoond dat er, ondanks de medische problemen van referent, geen objectieve belemmering is om het familie- en gezinsleven in Marokko uit te oefenen. Van belang is ook dat referent al lang in Nederland woont en hier zijn privéleven uitoefent, aldus eisers.
5.2.
Partijen zijn het erover eens dat tussen eisers en referent sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Verweerder moet daarom een belangenafweging maken, waarbij volgens vaste jurisprudentie een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en diens gezin enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief beleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. Bij deze afweging komt aan verweerder een zekere beoordelingsruimte toe. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend dient te zijn.
5.3.
Verweerder heeft in het nadeel van eisers kunnen meewegen dat het om een eerste toelating gaat. In dat geval moet sprake zijn van zeer bijzondere feiten en omstandigheden om het belang van eisers zwaarder te laten wegen. Referent voldoet niet aan het inkomensvereiste en er bestaat geen objectieve belemmering om het gezinsleven in Marokko uit te oefenen. Bij deze beoordeling betrekt verweerder ook het psychologisch rapport van 19 september 2022, dat eisers op 2 december 2022 in geding heeft gebracht. Uit dat rapport komt naar voren dat referent lijdt aan depressieve en spanningsklachten door een arbeidsconflict met de moskee waar hij werkzaam was. Dat hij voor behandeling van die klachten aangewezen is op Nederland blijkt niet uit het rapport. Uit het rapport blijkt verder dat referenthoofdzakelijk in een isolement thuis leeft en van een uitgebreid netwerk met vrienden en kennissen is niet gebleken. De Nederlandse taal beheerst referent niet. Daarnaast verblijft hij jaarlijks langere tijd bij familie in Marokko. Zoals verweerder terecht stelt, biedt artikel 8 EVRM geen recht op domiciliekeuze. Het gezinsleven kan ook elders worden uitgeoefend, waarbij het gezin compleet kan blijven. Verweerder heeft dan ook niet ten onrechte het standpunt in kunnen nemen dat er geen sterke banden met Nederland zijn. Er is dan ook geen zwaarwegend beletsel voor hem om het gewenste gezinsleven in Marokko uit te oefenen.
Conclusie
6. Vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Als aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. N.E. Moerkerken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 december 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.