ECLI:NL:RBDHA:2022:13451

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
09/329261-21 (ontnemingsvonnis)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel uit andere strafbare feiten

Op 13 december 2022 heeft de Rechtbank Den Haag een ontnemingsvonnis gewezen in de zaak tegen de veroordeelde, die in 2022 was veroordeeld voor verschillende strafbare feiten. De rechtbank behandelde de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, dat geschat werd op € 51.675,02. De vordering was gebaseerd op artikel 36e, derde lid van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om ontneming op te leggen indien aannemelijk is dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen uit andere strafbare feiten dan waarvoor hij was veroordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde niet aannemelijk heeft gemaakt dat bepaalde inkomsten legale leningen of loon betroffen. Na aftrek van de waarde van reeds verbeurd verklaarde goederen, zoals een Audi A6 en cryptocurrency, werd de betalingsverplichting vastgesteld op € 17.675,02. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde de verplichting had om dit bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing is genomen na een grondige beoordeling van de bewijsstukken, waaronder een kasopstelling die de geldstromen van de veroordeelde inzichtelijk maakte. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde geen legale inkomsten had die het onverklaarbare negatieve verschil konden verklaren, en dat het resterende bedrag enkel afkomstig kon zijn uit andere strafbare feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/329261-21 (ontnemingsvonnis)
Datum uitspraak: 13 december 2022
Vonnis ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de vordering van de officier van justitie en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] ,
Thans uit anderen hoofde gedetineerd in de penitentiaire inrichting Nieuwegein te Nieuwegein.

1.Het onderzoek ter zitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 29 november 2022.
Er heeft een schriftelijke conclusiewisseling plaatsgevonden tussen de officier van justitie en de raadsman van de veroordeelde, mr. J.M. van Dam. De rechtbank heeft kennis genomen van:
  • de conclusie van eis van de officier van justitie van 20 oktober 2022;
  • de conclusie van antwoord van de raadsman van 9 november 2022;
  • de conclusie van repliek van de officier van justitie van 18 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie mr. M.C. Stolk.
De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.M. van Dam, is verschenen en op de vordering gehoord.

2.De vordering

2.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 29 november 2022 gesteld dat sprake is van voordeel waarvan aannemelijk is dat de veroordeelde dat heeft verkregen uit andere strafbare feiten dan waarvoor hij veroordeeld is bij vonnis van deze rechtbank van 31 maart 2022, zoals bedoeld in artikel 36e, derde lid van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, Sr wordt geschat, zal vaststellen op
€ 51.675,02en dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
Bij conclusie van repliek heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd in die zin, dat hij vordert dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op
€ 17.675,02en dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
De officier van justitie heeft de vordering gebaseerd op het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling ex artikel 36e lid 3 Sr gedateerd 30 mei 2022 (hierna: rapport). De conclusie van dit rapport is, dat het door de veroordeelde totale wederrechtelijk verkregen voordeel € 51.675,02 bedraagt. Bij conclusie van repliek heeft de officier van justitie het standpunt ingenomen dat de waarde van de goederen die door de rechtbank bij vonnis van 31 maart 2022 verbeurd zijn verklaard in mindering moet worden gebracht op dit voordeel. Gevorderd is om het aankoopbedrag van de verbeurdverklaarde Audi A6 (€ 15.000,00) en de waarde van de eveneens verbeurdverklaarde cryptocurrency
(€ 19.000,00) in mindering te brengen en aan de veroordeelde de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een bedrag ter grootte van € 17.675,02.
2.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de veroordeelde heeft zich in zijn conclusie van antwoord en op de terechtzitting van 29 november 2022 op het standpunt gesteld dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op een lager bedrag dient te worden vastgesteld dan door de officier van justitie is gevorderd, te weten op een bedrag van € 29.875,30, omdat enkele geldbedragen waarop de officier van justitie de ontnemingsvordering heeft gebaseerd afkomstig zijn uit legale bron. Tevens heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het aan de Staat te betalen bedrag moet worden vastgesteld op nihil, omdat de waarde van de verbeurdverklaarde goederen, te weten het aankoopbedrag van de verbeurdverklaarde Audi A6 (€ 15.000,00) en de waarde van de cryptocurrency (€ 19.000,00) hoger is dan het wederrechtelijk verkregen voordeel en de veroordeelde derhalve geen voordeel heeft genoten uit strafbare feiten. Het te betalen bedrag dient dan ook vastgesteld te worden op nihil.

3.De beoordeling van de vordering

3.1.
Grondslag van de vordering
De veroordeelde is bij vonnis van 31 maart 2022 van deze rechtbank (hierna: het vonnis) veroordeeld ter zake van de volgende strafbare feiten:
  • Voorbereidingshandelingen voor het plegen van handelingen in de harddrugssfeer;
  • Bezit van harddrugs;
  • Witwassen, meermalen gepleegd.
Voor deze strafbare feiten kan naar de wettelijke omschrijving een geldboete van de vijfde categorie worden opgelegd.
Op grond van artikel 36e, derde lid, Sr kan aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd een ontnemingsmaatregel worden opgelegd, indien gelet op dat onderzoek aannemelijk is dat dat feit of andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen.
Anders dan het tweede lid, stelt het derde lid van artikel 36e Sr niet de eis dat die ‘andere strafbare feiten’ door de veroordeelde zijn begaan; voldoende is dat aannemelijk wordt dat de veroordeelde uit die strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Als ook aan de overige toepassingsvoorwaarden van het derde lid van artikel 36e Sr is voldaan, is het onder omstandigheden mogelijk om op grond van die bepaling wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen wanneer uit een kasopstelling blijkt dat de betrokkene in een bepaalde periode uitgaven heeft gedaan die niet met zijn legale inkomsten kunnen worden verklaard en het mede in het licht daarvan aannemelijk is dat andere strafbare feiten hebben geleid tot wederrechtelijk voordeel. De rechter is in dat geval niet gehouden te concretiseren welke ‘andere strafbare feiten’ op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde het op basis van de kasopstelling geschatte wederrechtelijk voordeel heeft verkregen (Vgl. HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:414).
3.2.
Bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen op de hierna te vermelden wettige bewijsmiddelen en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel:
- het vonnis van deze rechtbank van 31 maart 2022, gewezen in de strafzaak tegen de veroordeelde;
- het proces-verbaal ‘Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling ex artikel 36e lid 3 Wetboek van Strafrecht’ van 30 mei 2022; en
- de processen-verbaal van bevindingen, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en), uit het proces-verbaal met het nummer [proces-verbaal nummer] van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum (het strafdossier), zoals hierna vermeld;
3.3.
Schatting wederechtelijk verkregen voordeel
Voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde is onderzoek gedaan in de periode van 1 januari 2018 tot en met 6 december 2021. Bij de schatting zijn de legale inkomsten van de veroordeelde in voornoemde periode in mindering gebracht op het bedrag dat de veroordeelde in die periode feitelijk heeft uitgegeven.
Voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is in het rapport uitgegaan van een kasopstelling, waarin de geldstromen inzichtelijk zijn gemaakt. [1] De rechtbank zal ten behoeve van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de hand van deze kasopstelling en – indien nodig – andere bewijsmiddelen het beginsaldo, de legale contante ontvangsten, het eindsaldo en de werkelijk contante uitgaven vaststellen.
Beginsaldo contant geld
Blijkens de kasopstelling had de veroordeelde op 1 januari 2018 een beginsaldo van
€ 2.828,52, bestaande uit € 500,00 aan contanten en € 2.338,52 aan giraal geld.
Legale inkomsten
In het rapport is onderzocht uit welke bronnen de veroordeelde legale contante inkomsten heeft ontvangen. Op grond van het rapport kan worden vastgesteld dat de veroordeelde in de onderzoeksperiode een totaalbedrag van € 24.250,28 aan legale inkomsten heeft ontvangen. Dit betrof het totaalbedrag aan ontvangen bedragen ad € 46.050,20 op zijn bankrekening.
Van de bedragen
€ 1.000,00 (ontvangsten van [naam 1] ),
€ 9.000,00 (ontvangsten van [naam 2] ),
€ 9.500,00 (ontvangsten van [naam 3] ), en
€ 2.300,00 (ontvangsten van [naam 4] ),
die opgeteld neerkomen op een bedrag van in totaal € 21.800,00, is volgens de politie niet gebleken dat dit inkomsten uit legale bron zijn.
De verdediging heeft aangevoerd dat de € 21.800 ook legale inkomsten betreffen, namelijk betalingen voor werkzaamheden die hij al dan niet zwart heeft verricht en de terugbetaling van leningen.
De rechtbank verwerpt die stelling op grond van het navolgende. Uit het rapport blijkt dat de veroordeelde een bedrag van in totaal € 15.144,01 aan looninkomsten van verschillende werkgevers en zorgtoeslag van de Belastingdienst giraal had ontvangen. Daarnaast werden van verschillende bankrekeningen hoge bedragen gestort met de omschrijvingen “crypto, klusjes en leningen”. [2] Door [naam 2] werd op de bankrekening van de veroordeelde in totaal een bedrag van € 9.000 gestort, met als omschrijving “lening”. De betaling van de lening aan [naam 2] is echter niet teruggevonden bij de transacties. Evenmin is gebleken hoe de veroordeelde deze of andere leningen kon verstrekken zonder dat er enige legale inkomsten werden ontvangen. [3] De veroordeelde heeft niet aannemelijk kunnen maken dat bepaalde inkomsten van terugbetalingen van verstrekte leningen of loon afkomstig waren. Tijdens zijn verhoren bij de politie, beriep de veroordeelde zich op zijn zwijgrecht toen hem werd gevraagd naar de bedragen die zouden zijn uitgeleend. Bovendien heeft hij geen leningsovereenkomsten of schriftelijke verklaringen overgelegd waaruit de legale herkomst van de inkomsten blijkt. Dat [naam 3] heeft verklaard dat hij geld aan de veroordeelde heeft geleend, maakt deze conclusie niet anders, nu hier geen nadere onderbouwing aan ten grondslag ligt.
Dat een deel van de € 21.800 bestaat uit – al dan niet “zwart” – loon voor her en der verrichte werkzaamheden is door de veroordeelde geenszins aannemelijk gemaakt. Ten eerste kan niet worden vastgesteld dat de veroordeelde daadwerkelijk inkomsten uit loon heeft ontvangen. Immers heeft de veroordeelde geen loonstroken of andere stukken overgelegd waaruit dit kan worden afgeleid. Bovendien zouden deze inkomsten “zwart” zijn verdiend, wat op zichzelf geen legale inkomsten oplevert.
Op grond van het voorgaande gaat de rechtbank uit van een totaalbedrag van € 24.250,28 aan legale inkomsten in de onderzoeksperiode.
Eindsaldo contact geld
Blijkens het rapport is tijdens de doorzoeking en aanhouding bij de veroordeelde een bedrag van in totaal € 585,00 aangetroffen. Het eindsaldo giraal geld bedroeg € 881,26. In totaal bedroeg het eindsaldo € 1.466,26. [4] Op grond hiervan komt de rechtbank uit op een bedrag van € 1.466,26 voor de post eindsaldo contant geld.
Feitelijke uitgaven
In het rapport worden de totale feitelijke uitgaven vastgesteld op € 77.297,56. Dit bedrag bestaat uit € 47.720,23 aan girale betalingen, € 15.000 aan contante betalingen (auto Audi A6), € 2.474,83 aan kosten brandstof en € 12.102,50 aan kosten levensonderhoud. [5] De rechtbank zal op basis van het rapport eveneens uitgaan van een bedrag van € 77.297,56 aan feitelijke uitgaven.
Uitkomst uitgebreide kasopstelling
Samengevat luidt de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt:
Beginsaldo contant en giraal geld € 2.838,52
+/+ Legale contante ontvangsten € 24.250,28
-/- Eindsaldo contant en giraal geld € 1.466,26
Beschikbaar voor het doen van uitgaven € 25.622,54
-/- Feitelijke uitgaven € 77.297,56
Verschil (wederrechtelijk verkregen voordeel) € -51.675,02
Nu de veroordeelde geen andere, aannemelijke en onderbouwde verklaring heeft gegeven voor het (resterend) onverklaarbaar negatief verschil, is de rechtbank van oordeel dat dit inkomen slechts afkomstig kan zijn uit andere strafbare feiten. De rechtbank stelt het wederrechtelijk verkregen voordeel dan ook vast op een bedrag van € 51.675,02.
3.4.
Betalingsverplichting
De rechtbank zal bij de vaststelling van de betalingsverplichting rekening houden met de waarde van de in het vonnis verbeurdverklaarde goederen, te weten het aankoopbedrag van de Audi A6 (€ 15.000,00) en de waarde van de cryptocurrency (€ 19.000,00). Door de verbeurdverklaringen is de veroordeelde voor dit deel van het wederrechtelijk verkregen voordeel immers reeds in zijn vermogen getroffen. Gelet hierop zal de rechtbank de betalingsverplichting vaststellen op een bedrag van € 17.675,02 (het resultaat van
€ 51.675,02 minus € 15.000,00 en minus € 19.000,00).
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling van een bedrag van € 17.675,02 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

4.Het toepasselijke wetsartikel

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 51.675,02 (eenenvijftigduizend zeshonderdvijfenzeventig euro en twee cent);
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 17.675,02 (zeventienduizend zeshonderdvijfenzeventig euro en twee cent) aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 123 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Neervoort, voorzitter,
mr. M.P.M. Loos, rechter,
mr. J.P. Hopman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Groeneveld, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 december 2022.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van bevindingen, kasopstelling, opgemaakt op 30 mei 2022 (p. 590-596)
2.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 14 december 2021(p. 554-556).
3.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 14 december 2021(p. 554-556).
4.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 30 mei 2022 (p. 590-596).
5.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 30 mei 2022 (p. 590-596).