ECLI:NL:RBDHA:2022:13450
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak na uitspraak op beroep
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.C.M. Nederveen, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen in een besluit van 9 april 2021. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd in een bestreden besluit van 21 december 2021 ongegrond verklaard. Hierop heeft verzoekster beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 mei 2022 behandeld, samen met een ander beroep (NL22.767). Tijdens de zitting was verzoekster aanwezig met haar gemachtigde, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. L. Verhaegh. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat, gezien de uitspraak in de andere zaak (NL22.767), een voorlopige voorziening niet meer nodig was. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, in aanwezigheid van griffier mr. A. Vranken, en is openbaar gemaakt op 21 juni 2022. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.