ECLI:NL:RBDHA:2022:13424
Rechtbank Den Haag
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen proceskostenvergoeding en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 november 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen besluiten van het Centraal Administratiekantoor (CAK) met betrekking tot de proceskostenvergoeding voor vier samenhangende bezwaren. Eiser, vertegenwoordigd door drs. F. Elidrissi, had in eerste instantie een proceskostenvergoeding van € 525,- ontvangen, maar dit bedrag werd later door verweerder verhoogd naar € 787,50. Eiser stelde dat de redelijke termijn voor de behandeling van zijn zaak was overschreden en vroeg om schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk was, terwijl het beroep tegen het tweede besluit ongegrond werd verklaard. De rechtbank bepaalde dat verweerder het griffierecht van € 48,- aan eiser moest vergoeden en veroordeelde verweerder tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten. Daarnaast werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van € 1.000,- aan schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, die met 7 maanden was overschreden. De rechtbank concludeerde dat de overschrijding volledig aan de rechtbank zelf was toe te rekenen, en dat de proceskosten van het verzoek om schadevergoeding ook voor rekening van de Staat kwamen, tot een bedrag van € 379,50. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.