In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 30 november 2022, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. Eiser stelde dat het voortraject onrechtmatig was en dat hij recht had op schadevergoeding.
Tijdens de zitting is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de gronden van beroep van eiser bestudeerd en geconcludeerd dat er geen onrechtmatigheden in het voortraject zijn aangetoond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en het feit dat hij Nederland illegaal was binnengekomen.
Eiser heeft niet betwist dat de gronden voor de maatregel van bewaring terecht waren. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat een lichter middel niet doeltreffend zou zijn geweest, gezien de eerdere meldplicht die eiser had gekregen en de gebrekkige medewerking van eiser aan de vertrekgesprekken. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.