ECLI:NL:RBDHA:2022:13401

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
NL22.24518
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 30 november 2022, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. Eiser stelde dat het voortraject onrechtmatig was en dat hij recht had op schadevergoeding.

Tijdens de zitting is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de gronden van beroep van eiser bestudeerd en geconcludeerd dat er geen onrechtmatigheden in het voortraject zijn aangetoond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en het feit dat hij Nederland illegaal was binnengekomen.

Eiser heeft niet betwist dat de gronden voor de maatregel van bewaring terecht waren. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat een lichter middel niet doeltreffend zou zijn geweest, gezien de eerdere meldplicht die eiser had gekregen en de gebrekkige medewerking van eiser aan de vertrekgesprekken. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24518

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. M.M.E. Disselkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 30 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 7 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.K. Nyaku. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben.
Voortraject
2. Eiser heeft de gronden van beroep schriftelijk kenbaar gemaakt en ter zitting nader toegelicht. Hij stelt allereerst dat gecontroleerd dient te worden of het voortraject op de juiste wijze heeft plaatsgevonden, aangezien eiser werd overvallen door de staandehouding en daaropvolgende inbewaringstelling.
3. Het is de rechtbank na bestudering van de stukken niet gebleken van enige onrechtmatigheden in het voortraject. De beroepsgrond van eiser treft geen doel.
Maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [2] en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [3] vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;- 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;- 3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [4] vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd in beroep niet betwist.
6. Eiser heeft verklaard niet te beschikken over een paspoort of een visum. [5] Ook uit de verdere motivering bij de zware grond 3a blijkt dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser Nederland illegaal is ingereisd. Verder heeft verweerder terecht overwogen dat uit het claimakkoord met Duitsland volgt dat hij aldaar geregistreerd staat onder een alias, waardoor ook zware grond 3e daarom terecht is tegengeworpen. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Verweerder heeft op grond hiervan terecht een significant risico aangenomen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Lichter middel
7. Eiser stelt dat verweerder had kunnen volstaan met het toepassen van een lichter middel. Hij beschikt over voldoende middelen om zelfstandig uit te reizen en heeft zich welwillend opgesteld.
8. Verweerder heeft in de maatregel voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is om tot overdracht te komen. Eiser heeft immers eerder een meldplicht opgelegd gekregen, maar tot een overdracht is het niet gekomen. Overigens blijkt uit de vertrekgesprekken niet van volledige medewerking van eiser. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat, gezien de aanwezige gronden voor inbewaringstelling, geen aanleiding bestaat voor het opleggen van een minder ingrijpende maatregel. Dat eiser zegt zelfstandig te willen vertrekken en dat hij naar zijn zeggen over voldoende middelen beschikt om uit te reizen neemt het risico op onttrekking niet weg.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
9. Voort is niet gebleken dat verweerder onvoldoende voortvarend te werk is gegaan bij de voorbereiding en/of uitvoering van de overdracht aan Duitsland. Daags na de oplegging van de maatregel van bewaring is een vertrekgesprek met eiser gevoerd en de overdracht aan de Duitse autoriteiten staat gepland voor 8 december 2022.
Conclusie
10. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.Proces-verbaal van gehoor van 30 november 2022 (M110), pagina 5 van 7.