ECLI:NL:RBDHA:2022:13395

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
NL22.23643
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, en was opgelegd op 18 november 2022. Eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft, heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening en heeft op 24 november 2022 de gronden van het beroep ingediend. De staatssecretaris heeft op 28 november 2022 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek op 5 december 2022 gesloten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 18 november 2022 is opgelegd, ondanks een vergissing in de datum vermeld in de maatregel zelf. Eiser heeft de gronden voor de maatregel niet betwist en de rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft aangenomen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen lichter middel beschikbaar was om dit risico te ondervangen en dat er geen omstandigheden zijn die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.23643

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 18 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd op 22 november 2022 akkoord verklaard met schriftelijke afdoening. Op 24 november 2022 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Op 28 november 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op 5 december 2022 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Allereerst stelt de rechtbank vast dat de maatregel waartegen het beroep is gericht, gelet op de datum van ondertekening en uitreiking, en zoals verder is af te leiden uit de datum van het beroepschrift, op 18 november 2022 door verweerder is opgelegd. De vermelding in de maatregel van 20 november 2022 als datum waarop de maatregel zou zijn opgelegd betreft onmiskenbaar een vergissing.
2. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Uit de motivering van de maatregel en uit de overige stukken in het dossier volgt dat op eiser de Dublinverordening van toepassing is. Dit is bevestigd met het claimakkoord met Duitsland van 23 november 2022. Verweerder was dan ook op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw bevoegd om aan eiser de maatregel van bewaring op te leggen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Als zware gronden [1] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
 3
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
 3
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
En als lichte gronden [2] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
 4
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
 4
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
 4
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
4. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd in beroep niet betwist.
5. Verweerder heeft terecht de zware gronden 3a en 3b aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Eiser heeft verklaard niet over een nationaal paspoort te beschikken en geen melding te hebben gedaan van zijn onrechtmatig verblijf bij binnenkomst. [3] Deze zware gronden tezamen zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Verweerder heeft op grond hiervan terecht een significant risico aangenomen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
6. Verweerder heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is toe te passen om het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken te ondervangen. Verweerder heeft ook voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken. Evenmin is gebleken dat verweerder onvoldoende voortvarend te werk is gegaan bij de voorbereiding en/of uitvoering van de overdracht aan Duitsland. Daags na het claimakkoord is een overdrachtsbesluit genomen. Dat eiser in beroep aanvoert dat hij zo spoedig mogelijk overgedragen wil worden aan de Duitse autoriteiten en dat hij meent dat hij zelfstandig naar Duitsland kan gaan, leidt niet tot een andere conclusie.
7. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.Proces-verbaal van gehoor van 18 november 2022 (M110), p. 2 en 3 van 6.