ECLI:NL:RBDHA:2022:13392

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
NL22.23977
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser, een Marokkaanse vreemdeling, was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had eerder asiel aangevraagd, maar deze aanvraag was ingetrokken op 23 november 2022, waardoor zijn rechtmatig verblijf in Nederland was geëindigd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de maatregel van bewaring opgelegd, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn uitzetting zou bemoeilijken.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. De rechtbank heeft het onderzoek op 5 december 2022 gesloten. In de overwegingen van de rechtbank werd vastgesteld dat eiser illegaal Nederland was binnengekomen en zich eerder aan het toezicht had onttrokken. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd, omdat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat er geen lichter middel beschikbaar was om het risico van onttrekking te ondervangen. Eiser had geen concrete onderbouwing gegeven voor zijn stelling dat de maatregel onevenredig belastend was voor zijn gezondheid.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier R. Ben Sellam, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.23977

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. S.H.M. Maas).

Procesverloop

Bij besluit van 23 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd op 23 november 2022 akkoord verklaard met schriftelijke afdoening. Op 30 november 2022 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Op 1 december 2022 heef verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op 5 december 2022 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Hij is eerder als asielzoeker in vreemdelingenbewaring genomen. Het beroep daartegen is bij uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 29 november 2022 (NL22.23498) ongegrond verklaard. Bedoelde maatregel is opgeheven nadat eiser zijn asielaanvraag op 23 november 2022 had ingetrokken. Met de intrekking van de asielaanvraag is het rechtmatig verblijf van eiser in Nederland geëindigd en was verweerder op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw bevoegd om aan eiser (opnieuw) de maatregel van bewaring op te leggen.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat deze nodig is in het belang van de openbare orde, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Als zware gronden [1] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
 3
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
 3
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
 3
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
 3
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
En als lichte gronden [2] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
 4
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
 4
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
 4
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Verweerder heeft in het verweerschrift aangegeven de zware grond 3h niet langer te handhaven. Voor het overige heeft eiser de gronden van de maatregel van bewaring in beroep niet inhoudelijk betwist.
4. Zoals de rechtbank al eerder heeft vastgesteld in de uitspraak van 29 november 2022, is eiser Nederland illegaal ingereisd en heeft hij zich na zijn binnenkomst aan het toezicht onttrokken. Verweerder heeft daarom ook aan de huidige maatregel terecht de zware gronden 3a en 3b ten grondslag gelegd. Deze zware gronden tezamen zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Daarom is sprake van een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
5. Verweerder heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is toe te passen om het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken te ondervangen. Verweerder heeft ook voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onevenredig bezwarend maken. Eiser voert in dit verband aan dat de maatregel van bewaring zwaar zou drukken op zijn (psychische) gezondheid, maar dit heeft hij niet verder geconcretiseerd en met stukken onderbouwd. Wat eiser aanvoert is dan ook geen reden om de bewaring onevenredig te achten.
6. Niet is gebleken dat het zicht op uitzetting naar Marokko ontbreekt. Verder is niet gebleken dat verweerder tot op heden onvoldoende voortvarend handelt bij de voorbereiding van de uitzetting van eiser naar Marokko.
7. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Ook voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.