ECLI:NL:RBDHA:2022:13370

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
NL22.22822
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2022 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit, zijn asielaanvraag niet in behandeling genomen zag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. Eiser had op 6 mei 2022 in Oostenrijk een asielaanvraag ingediend, wat leidde tot de conclusie dat Oostenrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser betwistte de verantwoordelijkheid van Oostenrijk, maar de rechtbank oordeelde dat de intentie van eiser om in Nederland asiel aan te vragen niet relevant was voor de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat. De rechtbank benadrukte dat de stelling van eiser dat het besluit niet evenredig was en in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, niet onderbouwd was. De rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende gemotiveerd had dat er geen bijzondere individuele omstandigheden waren die aanleiding gaven om de asielaanvraag van eiser in Nederland te behandelen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.22822

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: W. Epema).

Procesverloop

Bij besluit van 7 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.22823, op 1 december 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Syrische nationaliteit.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] . Uit onderzoek uit Eurodac is gebleken dat eiser op 6 mei 2022 in Oostenrijk een asielaanvraag heeft ingediend. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Oostenrijk verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Dublinverordening [2] . Op 8 juli 2022 hebben de autoriteiten van Oostenrijk dit verzoek afgewezen. Verweerder heeft op 11 juli 2022 de autoriteiten van Oostenrijk verzocht om een heroverweging van het verzoek. Op 15 juli 2022 hebben de autoriteiten het verzoek om eiser terug te nemen geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening.
3. Op wat eiser tegen het bestreden besluit aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat eiser in Oostenrijk een asielaanvraag heeft ingediend. Daarmee staat de verantwoordelijkheid van Oostenrijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser vast. In zoverre eiser de verantwoordelijkheid van Oostenrijk betwist met de stelling dat het zijn intentie was om in Nederland asiel aan te vragen, slaagt dit niet. De bedoeling van eiser om in een bepaald land asiel aan te vragen, is immers niet bepalend bij de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat onder de Dublinverordening. Nu voor het overige de grondslag van het overdrachtsbesluit, te weten de ingediende asielaanvraag in Oostenrijk, niet is betwist, staat de verantwoordelijkheid van Oostenrijk vast.
5. Eiser stelt het besluit niet evenredig is en in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, en voert daartoe het volgende aan. Verweerder heeft ten onrechte geen aanleiding gezien om zijn asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken zoals bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening. Het gezinsherenigingsbeleid in Oostenrijk is zeer streng en hij heeft hier familie en in Oostenrijk niet. Ook kan hij niet in alle gevallen rechtshulp krijgen.
6. In beginsel mag verweerder ten aanzien van Oostenrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit heeft tot gevolg dat verweerder ervan uit mag gaan dat Oostenrijk zich houdt aan de Europese regelgeving, waaronder de Gezinsherenigingsrichtlijn [3] en het EVRM [4] . Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat ten aanzien van hem niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser is hier niet in geslaagd. Het feit dat er een gesteld verschil in beleid is, maakt niet dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Wanneer eiser problemen ervaart met de gezinshereniging kan hij daarover klagen bij de daartoe bevoegde autoriteiten in Oostenrijk. Niet is gebleken dat hij deze mogelijkheid niet heeft of dat klagen bij voorbaat geen zin heeft. Daarnaast is de Dublinverordening niet bedoeld voor de beoordeling of gezinshereniging mogelijk is. De stelling dat niet in alle gevallen rechtshulp mogelijk is, is niet onderbouwd en leidt daarom niet tot een ander oordeel.
7. Verweerder heeft aldus voldoende gemotiveerd dat de stelling dat eiser hier familie heeft er niet toe leidt dat Nederland de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek aan zich dient te trekken en dat evenmin aannemelijk is geworden dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening nr. (EU) 604/2013.
3.Richtlijn 2003/86/EG.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.