ECLI:NL:RBDHA:2022:13341

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
NL22.6998
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van geloofsverdieping en verzwaarde bewijslast

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van eiser, een Iraanse nationaliteit, en zijn minderjarige zoon. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die eerder op 14 april 2022 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser stelde dat hij zich had bekeerd tot het christendom en dat er sprake was van een geloofsverdieping, wat hij onderbouwde met verschillende verklaringen van derden en eigen getuigenissen. De rechtbank heeft de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en getuigen zijn gehoord. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser over zijn geloofsgroei niet geloofwaardig waren. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag ten onrechte was afgewezen en dat er geen reden was om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van eiser werden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.6998
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer] ,

mede namens zijn minderjarige zoon
[A],
(gemachtigde: mr. M.E.M. Jacquemard), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.M.E. Disselkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 14 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser en zijn minderjarige zoon tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft aan eiser hierbij een inreisverbod van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.7271, op 8 juni 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen
S.M. Razaghi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder is als getuige verschenen [B] , voorganger van de River of Love Church.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt van Iraanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum 1] 1976. Eiser stelt dat zijn zoon, [A] , ook van Iraanse nationaliteit is en geboren is op [geboortedatum 2] 2010.
2. Eiser heeft eerder op 25 mei 2016 asiel aangevraagd voor zichzelf en zijn zoon. Eiser heeft aan deze aanvraag ten grondslag gelegd dat hij zich heeft afgekeerd van de islam en dat hij zich vervolgens heeft bekeerd tot het christendom. De Iraanse autoriteiten zijn van
eisers bekering op de hoogte geraakt en zijn naar hem op zoek. Verweerder heeft
deze aanvraag bij besluit van 27 september 2017 afgewezen als ongegrond. Deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, heeft het beroep tegen de afwijzing op 4 september 2018 ongegrond verklaard.1 Het besluit van 27 september 2017 staat daarmee in rechte vast.
3. Eiser heeft aan zijn opvolgende asielaanvraag ten grondslag gelegd dat er ten opzichte van de vorige aanvraag sprake is van een intensivering van zijn christelijke geloof. Eiser heeft een visioen gehad, waarna hem duidelijk is geworden dat hij het pad van de heilige geest moet volgen. Eiser is actief binnen de kerkelijke gemeenschap en geeft online cursussen. Ter onderbouwing van zijn aanvraag heeft eiser verschillende verklaringen overgelegd:
- Eigen verklaringen van eiser;
- Verklaringen van zijn moeder;
- Verklaring van [C] ;
- Verklaring van [D] van de Evanglische Baptisten Gemeente [plaats 1] van 16 april 2020;
- Verklaring van [E] en [F] van 14 mei 2020; en
- Verklaring van [G] van 24 mei 2020;
In beroep heeft eiser aanvullend de volgende verklaringen overgelegd:
- Brief van [B] , de voorganger van de River of Love Church, van 15 april 2022;
- Verklaring van [H] en [I] namens het bestuur van Dorcas [plaats 2] van 29 april 2022;
- Verklaring van [J] , Teamleider Techniek van de Dorcaswinkel [plaats 2] , van 22 mei 2022; en
- Verslag geloofsgesprek met eiser van de Commissie [K] van de Protestantse Kerk in Nederland van 1 juni 2022.
Ter zitting heeft de rechtbank de door eiser meegebrachte getuige, [B] , gehoord.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst; en
2. Geloofsgroei in het christendom.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig zijn. Verweerder stelt dat eiser zijn geloofsgroei in het christendom niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarbij heeft verweerder, samengevat, overwogen dat het afgenomen enthousiasme voor het geloof na de vorige procedure hem bevreemdt, dat eiser niet persoonlijk en concreet genoeg en soms oppervlakkig heeft verklaard hoe hij tot bepaalde inzichten kwam en wat maakte dat die
1. In het dossier afwisselend, vermoedelijk onjuist, aangeduid als NL17.11165 en NL17.4161.
inzichten leidden tot anders handelen. Verder vindt verweerder dat uit de verklaringen van derden onvoldoende blijkt wat maakt dat deze personen geloven dat eiser is bekeerd.
Verweerder heeft de aanvraag daarom afgewezen als kennelijk ongegrond.
Beoordelingskader in beroep
5. De rechtbank overweegt allereerst dat in een geval als dit, waarin de gestelde bekering in een eerdere procedure niet geloofwaardig is geacht omdat de vreemdeling geen inzicht in de motieven voor en het proces van bekering heeft kunnen geven, van de vreemdeling wordt verwacht dat hij in een opvolgende aanvraag die motieven voor en het proces van bekering kan beschrijven. Voor zover wordt gesteld dat er sprake is van een voortzetting (groei) van het bekeringsproces, zal de vreemdeling inzichtelijk moeten maken waarom en hoe hij hiertoe is gekomen en dient hij hiermee tot uitdrukking te brengen dat deze keuze weloverwogen en welbewust is. Er rust dus een verzwaarde bewijslast op de vreemdeling die stelt te zijn bekeerd en wiens bekering in een eerdere procedure al ongeloofwaardig is bevonden.2
Motieven voor en proces van bekering
6. Ten aanzien van de verklaringen van eiser over het proces en de motieven van zijn geloofsgroei, en de betekenis daarvan op hem als persoon, is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zijn verklaringen op dit punt onvoldoende zijn. De rechtbank neemt daartoe het volgende in overweging.
6.1.
Eiser voert in de eerste plaats aan dat verweerder ten onrechte aan hem heeft tegengeworpen dat het bevreemdend is dat hij na de afwijzing op zijn eerste aanvraag om een verblijfsvergunning asiel zijn enthousiasme is kwijtgeraakt, dat hij niet meer bezig was met het lezen van de Bijbel en dat hij niet meer naar Bijbelstudie ging. Volgens eiser was dit een logische menselijke reactie. Eiser was teleurgesteld, omdat zijn aanvraag niet werd ingewilligd waardoor hij alles met minder enthousiasme deed. Daarbij stelt eiser dat hij nog wel gelovig was, hij bleef naar de kerk gaan en zijn naasten helpen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het niet bevreemdend mogen vinden dat eiser minder enthousiast met het geloof bezig was na de afwijzing op zijn eerste asielaanvraag. Eiser heeft tijdens het gehoor verklaard over hoe hij die periode heeft beleefd, nadat zijn aanvraag werd afgewezen. De rechtbank begrijpt dat eiser teleurgesteld was en dat hij daardoor in het algemeen minder enthousiast was. Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij na de afwijzing nog wel gelovig was. Verweerder heeft niet uitgelegd waarom dat niet kan worden begrepen.
6.2.
Eiser voert in de tweede plaats aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij zijn geestelijke wedergeboorte niet persoonlijk en concreet heeft gemaakt en dat hij tijdens het gehoor geen concreet antwoord heeft gegeven op de vraag hoe het kan dat hij tijdens het gehoor in de eerdere procedure ook heeft verklaard dat
2 Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 17 maart 2021 en 10 april 2014 (respectievelijk ECLI:NL:RVS:2021:595 en ECLI:NL:RVS:2014:1307).
sprake was van een wedergeboorte. Eiser heeft aangegeven dat hij achteraf bezien bij zijn eerste aanvraag ten onrechte heeft verklaard dat hij een wedergeboorte had doorgemaakt. Eiser heeft uitgelegd waarom dat nu anders is. Eiser heeft een visioen gekregen en wist daarna dat hij de weg van de heilige geest moest gaan volgen. Verder stelt eiser dat het iets persoonlijks is, waar geen concreet antwoord op kan worden gegeven. Eiser is de mening toegedaan dat verweerder zich niet moet beperken tot bepaalde uitlatingen, maar dat hij moet kijken naar de verklaringen van eiser in samenhang met elkaar.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet aan eiser heeft mogen tegengeworpen dat hij heeft nagelaten een concreet antwoord te geven op de vraag hoe het kan dat hij eerder ook al heeft verklaard dat sprake was van een wedergeboorte. Eiser heeft tijdens het gehoor uitgelegd dat hij de wedergeboorte als een proces ziet bestaande uit verschillende stappen. Volgens eiser is de bekering en het christen worden een stap en de ontwikkeling die je doormaakt en die op een gegeven moment tot een wedergeboorte leidt, is een paar stappen verder. In het licht van die verklaringen heeft verweerder niet van eiser mogen verwachten dat hij het verschil tussen zijn eerdere verklaring in de vorige procedure en de verklaring in deze procedure nader inzichtelijk maakt; de rechtbank beschouwt het relaas als getuigend van een, in de ogen van eiser, voortschrijdend inzicht. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat zonder nadere motivering door verweerder, onduidelijk blijft wat maakt dat eiser op dit punt onpersoonlijk en onvoldoende concreet zou hebben verklaard. Verweerder stelt dat eiser slechts heeft verklaard dat het voor iedereen anders voelt. De rechtbank stelt vast dat eiser dit zo niet heeft gezegd en overweegt verder dat dit standpunt van verweerder, voor zover verweerder meent dat wat eiser heeft gezegd op deze wijze geparafraseerd zou kunnen worden, blijk geeft van een te enge lezing van het gehoor, omdat het gesprek dat zich ontspint nadat verweerder een vraag heeft gesteld over wedergeboorte kennelijk niet in zijn geheel is betrokken.
6.3.
Eiser voert in de derde plaats aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij niet duidelijk heeft verklaard over hoe de heilige geest bij hem het inzicht heeft gebracht om anders om te gaan met obstakels en dat dit niet als geloofsgroei wordt gezien. Eiser stelt dat hij tot het inzicht is gekomen dat hij verkeerd bezig was en daarom anders is gaan handelen in die zin dat hij strikter de weg van de heilige geest is gaan volgen. Eiser is meer Bijbel gaan lezen en meer tijd gaan vrij maken om zich vanuit zijn christelijke geloof dienstbaar op te stellen. Eiser stelt dat dit een gedragsverandering is door de invloed van de heilige geest in zijn leven, omdat hij voorheen de ander behulpzaam was om dankbaarheid te ontvangen. Bij obstakels bidt eiser en ontvangt hij de leidende hand van de heilige geest. Eiser begrijpt niet waarom dit niet als geloofsgroei wordt gezien.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet zonder nadere motivering op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet duidelijk heeft verklaard over hoe de heilige geest bij hem het inzicht heeft gebracht om anders om te gaan met obstakels. Uit het gehoor blijkt dat eiser daar een verklaring over heeft afgegeven. Eiser heeft verklaard dat de obstakels door God worden gebruikt om de mensen terug te leiden naar het juiste pad en dat God met een obstakel aan eiser iets wil verduidelijken. Eiser heeft tijdens het gehoor aan de hand van een voorbeeld uitgelegd hoe hij naar obstakels kijkt. Eiser heeft de vergelijking gemaakt met een waterglijbaan. “
Je gaat met snelheid naar beneden. Dan kom je soms tegen de zijkant aan, tegen obstakels, en die zorgen ervoor dat je terugkeert naar de juiste lijn naar beneden. Of het links of rechts is, kom je terug. […] Juist die correcties aan de zijkant
zorgen ervoor dat je beneden in de water terechtkomt. […] Als je begrijpt dat die obstakels een manier van God is om jou op het juiste pad te houden, vind je het niet erg dat je een gesloten deur tegenkomt. Je weet dat het niet Gods wil is om daar naartoe te gaan.”3. Eiser heeft in het verlengde hiervan verteld dat het lezen in de Bijbel hem dit inzicht bracht:
“In de Bijbal las ik over de laatste avond van Jezus voor zijn kruisiging, het hoofd [de rechtbank begrijpt: de hof] van Getsemani. […] Daaruit heb ik de les getrokken dat ik Gods wil moet volgen. Ook als het soms heel moeilijk lijkt voor mij. Dat deed Jezus ook. Jezus
Christus is mijn voorbeeld.[…]”4.
6.4.
Eiser voert vervolgens aan dat verweerder niet aan hem heeft mogen tegenwerpen dat niet is gebleken dat hij zijn vader heeft geëvangeliseerd. Volgens eiser heeft hij tijdens het gehoor ook niet verklaard dat zijn vader is geëvangeliseerd, maar dat hij zijn vader in een drie uur durend telefoongesprek het evangelie heeft verkondigd. Eiser meent dat verweerder dit verkeerd heeft geïnterpreteerd.
De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat eiser zijn vader niet heeft geëvangeliseerd niet. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat niet wordt gevolgd dat eiser zijn vader heeft geëvangeliseerd, omdat uit de verklaringen niet blijkt dat zijn vader enkel door het gesprek christen is geworden. Verweerder gebruikt dit in het bestreden besluit als argument voor zijn conclusie dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij is gegroeid in zijn geloof. Op de zitting heeft verweerder het standpunt ingenomen dat eiser zijn geloofsgroei niet aannemelijk heeft gemaakt en dat het
daaromongeloofwaardig is dat
eiser zijn vader heeft gebeld die moslim is met als doel om hem te evangeliseren. Dat is naar het oordeel van de rechtbank een cirkelredenering en dat maakt dat de rechtbank verweerder in zoverre niet kan volgen. Daarbij komt dat de rechtbank niet inziet dat het ‘niet-bekeren’ van de vader
als gevolgvan een telefoongesprek een aanwijzing zou zijn dat eiser niet het evangelie zou hebben verkondigd. Verweerders conclusie over de (on)geloofwaardigheid van eisers standpunt
dathij het evangelie heeft verkondigd aan zijn vader, kan met andere woorden niet op deze wijze worden onderbouwd. Daarnaast heeft verweerder op zichzelf niet betwist dat het lange telefoongesprek daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Verweerder moet deze verklaring bovendien plaatsen in het licht van het relaas van eiser over zijn activiteiten binnen de kerk, zoals beschreven in de verschillende verklaringen van derden.
Daaruit blijkt dat eiser onder meer Bijbellessen geeft aan andere leden van de kerk. Dat heeft verweerder ten onrechte niet gedaan.
6.5
Eiser voert in de vijfde plaats aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat uit zijn verklaringen niet blijkt dat hij Bijbellessen is gaan geven vanwege de wil van God maar omdat anderen van eiser verlangden dat hij die lessen zou gaan verzorgen en daartoe het verzoek deden. Volgens eiser is het te makkelijk van verweerder om dit op deze manier af te doen, omdat de wil van God iets is dat persoonlijk beleefd wordt en waarvan geen bewijs van kan worden gegeven.
De rechtbank kan ook dit standpunt van verweerder niet volgen. Uit het gehoor blijkt dat eiser heeft verklaard dat toen het verzoek bij hem kwam om online les te gaan geven, hij is gaan bidden met de voorganger om er achter te komen of God het wel of niet wilde. Eiser
3 Verslag gehoor opvolgende aanvraag EDT, p. 17.
4 Idem, p. 17.
heeft verklaard dat hij na het gebed een sterk verlangen kreeg om de groep les te gaan geven en dat hij na het gebed van de voorganger een belletje kreeg dat hij de groep les moest gaan geven. Uit het voorgaande blijkt dus dat eiser heeft verklaard dat hij les wilde gaan geven omdat God hem dat via het gebed had opgedragen. De conclusie van verweerder dat uit het gehoor naar voren komt dat eiser les is gaan geven vanwege het verzoek van anderen daartoe, berust dus niet op een volledige lezing van wat eiser hierover heeft verklaard.
Verklaringen van derden
7. Eiser heeft verschillende verklaringen van derden overgelegd om te onderbouwen dat hij een geloofsgroei heeft doorgemaakt. Volgens eiser is verweerder te makkelijk aan deze verklaringen voorbijgegaan. De verklaringen onderschrijven het christelijk leven dat door eiser wordt geleid en het geloof in hem als christen.
7.1.
De rechtbank is het met eiser eens dat verweerder te makkelijk aan de door hem overgelegde verklaringen van derden voorbij is gegaan. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de verklaringen weliswaar duidelijk maken dat eiser activiteiten uitvoert en dat uit de verklaringen blijkt dat er personen zijn die geloven dat eiser is bekeerd, maar dat in de verklaringen geenszins is onderbouwd waarom deze personen dat geloven. Op de zitting heeft verweerder naar voren gebracht dat de verklaringen die eiser in beroep heeft overgelegd dit standpunt niet anders maken. Naar het oordeel van de rechtbank doet verweerder hiermee onvoldoende recht aan de inhoud van de verklaringen, namelijk dat eiser verschillende activiteiten in het kader van zijn geloof onderneemt. Zo hebben [C] , [G] , [D] , [H] en [I] en [B] verklaard dat eiser op regelmatige basis (online) kerkdiensten bezoekt. Daarnaast hebben [E] en [F] verklaard dat eiser veel in de Bijbel leest en dat hij een online Bijbelcursus volgt. Dit laatste komt ook naar voren in de verklaring van [G] . Uit de verklaringen van [H] en [I] en [B] volgt dat eiser ook zelf Bijbelcursus geeft. Verder hebben [C] , [H] en [I] en [J] verklaard dat zij veel gesprekken met eiser hebben gevoerd over het geloof en dat eiser er veel vanaf weet en over kan vertellen. Daarnaast is verweerder te makkelijk heengestapt over het feit dat het om een behoorlijke hoeveelheid verklaringen gaat, die alle onderschrijven dat eiser een christen is en in dat kader verschillende activiteiten onderneemt. Verweerder heeft de aard en frequentie van deze activiteiten niet kenbaar betrokken bij zijn oordeel. In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd wat maakt dat eiser met de verklaringen niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een geloofsgroei heeft doorgemaakt.
7.2.
Dit geldt ook ten aanzien van de ter zitting afgelegde getuigenverklaring. De getuige heeft verklaard dat eiser sinds drie jaar lid is van zijn kerk, dat eiser sinds anderhalf jaar les geeft aan nieuwe kerkleden en dat hij vragen van hen beantwoordt. Daarnaast helpt eiser met technische dingen en klust hij in nieuwe woningen van gemeenteleden. De getuige spreekt regelmatig met eiser over het geloof. Eiser beheert de whatsappgroep van de kerk en heeft de getuige een zware last ontnomen. Verweerder heeft hierover ter zitting het standpunt ingenomen dat dit geen ander licht werpt op zijn beoordeling.
7.3.
Voor zover eiser zelf heeft verklaard over de activiteiten die hij in het kader van zijn geloof verricht, heeft verweerder bovendien niet kenbaar gemotiveerd wat hij van die verklaringen over dat element vindt en waarom die verklaringen zijn – in verweerders ogen –ontoereikende verklaringen over het element ‘motieven en proces van bekering’ niet kunnen compenseren.5
7.4.
Eiser heeft in beroep een rapport overgelegd dat door leden van de Commissie [K] van de Protestantse Kerk in Nederland is opgesteld naar aanleiding van het gesprek dat zij met eiser op 10 mei 2022 hebben gevoerd. Volgens eiser moet verweerder aan dit rapport meer waarde toekennen dan hij heeft gedaan, omdat het gaat om een rapport van een kerkelijke instantie waarin op basis van eigen waarnemingen wordt aangegeven welke rol eiser speelt binnen de kerkelijke organisatie en hoe hij daar binnen de gemeenschap uiting aan geeft. In dit verband verwijst eiser naar de Werkinstructie 2022/3 (WI 2022/3), waarin staat dat de verklaringen op elk moment in de procedure kunnen worden ingebracht en een toevoeging kunnen zijn op het bestaande dossier of een bevestiging kunnen zijn van hetgeen de vreemdeling verklaart.
7.5.
Verweerder heeft zijn standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van geloofsgroei niet bijgesteld naar aanleiding van het rapport van de Commissie [K] . Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt zelf ook verwezen naar de WI 2022/3. Volgens verweerder blijkt uit de WI 2022/3 dat aan het rapport een beperkt gewicht moet worden toegekend, omdat in het rapport een eigen oordeel wordt gegeven ten aanzien van de oprechtheid van de bekering op basis van de verklaringen die de vreemdelingen tegenover de commissie heeft afgelegd. Daarnaast stelt verweerder dat het rapport geen volledig beeld geeft van het gesprek dat zij met eiser hebben gevoerd. Hierdoor weet verweerder niet wat er nog meer is verklaard en kan niet worden uitgesloten dat de verklaringen overeenkomen met de verklaringen die eiser bij verweerder heeft afgelegd op basis waarvan verweerder tot de conclusie is gekomen dat geloofsgroei ongeloofwaardig is. Verder merkt verweerder op dat de conclusies van de Commissie [K] deels zijn gebaseerd op verklaringen van eiser uit de vorige procedure, terwijl daar al in rechte vast is komen te staan dat eiser zijn gestelde afvalligheid en bekering destijds ongeloofwaardig waren.
7.6.
De rechtbank is het niet eens met verweerder ten aanzien van de waardering van het rapport van de Commissie [K] . Het klopt dat de Commissie in het rapport een eigen oordeel geeft over de oprechtheid van de bekering en dat uit de WI 2022/3 volgt dat in de regel dan een beperkt gewicht moet worden toegekend aan het rapport. Maar aan de andere kant zijn in het rapport ook gefundeerde bevindingen opgenomen over de activiteiten die eiser onderneemt en de kennis die hij van het geloof heeft op grond waarvan verweerder meer gewicht aan het rapport had mogen toekennen. Verweerder heeft zich over deze elementen niet uitgelaten. Dat de conclusies van de Commissie [K] op verklaringen van eiser uit de vorige procedure zijn gebaseerd, volgt de rechtbank niet. Uit het rapport blijkt dat de bevindingen en conclusies (pagina 5 en 6) zijn gebaseerd op het gesprek dat met eiser is gevoerd (pagina 4). Dat de commissie de gehoren die tijdens de vorige procedure hebben
5 Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 12 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:977.
plaatsgevonden heeft geraadpleegd, betekent op zichzelf niet dat die ook ten grondslag liggen aan de conclusies en bevindingen. Ook anderszins is daar niet van gebleken. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat het feit dat er geen volledige weergave van het gesprek in het rapport is opgenomen, niet betekent dat verweerder minder waarde aan het rapport heeft mogen toekennen. Uit het rapport blijkt immers duidelijk op basis van welke verklaringen die eiser heeft afgelegd, de commissie [K] tot haar bevindingen is gekomen. Daar is dus geen volledige weergave van het gesprek voor nodig, althans verweerder heeft niet concreet aangeduid wat maakt dat niet duidelijk is op welke feiten en omstandigheden een of meer conclusies in het rapport zouden zijn gebaseerd.
Conclusie
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet aan eiser heeft mogen tegenwerpen dat hij niet voldoet aan de verzwaarde bewijslast bij opvolgende aanvragen. Verweerder heeft zich daarmee ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt dat er bij hem sprake is van een geloofsgroei en dat er sprake is van een oprechte bekering tot het christelijk geloof.
9. De aanvraag is ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is gegrond vanwege de in overwegingen 6 en 7 geconstateerde gebreken en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit vanwege strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder met toepassing van afdeling 8.2.2a van de Awb (bestuurlijke lus) in de gelegenheid te stellen om de geconstateerde gebreken te herstellen. De rechtbank kan niet overzien of herstel van de gebreken binnen een redelijke termijn mogelijk is. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 juli 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.