ECLI:NL:RBDHA:2022:13201

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
21/3287V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet ongegrond verklaard in bestuursrechtelijke zaak over schadevergoeding en niet tijdig beslissen

Op 4 mei 2020 heeft de opposant beroep ingesteld bij de rechtbank wegens het niet tijdig beslissen op zijn verzoek om schadevergoeding. De rechtbank heeft op 14 januari 2022 dat beroep niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tegen deze uitspraak heeft de opposant verzet ingesteld, dat op 14 november 2022 is behandeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat de wettelijke beslistermijnen niet van toepassing zijn op verzoeken om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek van de opposant niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt, waardoor zij niet bevoegd was om hierover te oordelen.

De rechtbank heeft in de verzetzaak enkel beoordeeld of de eerdere uitspraak terecht was gedaan. De opposant voerde aan dat zijn verzoek niet goed was gelezen en dat hij het niet eens was met de hoogte van de opgelegde bestuursrechtelijke premie. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat het beroep van de opposant correct was opgevat en dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het verzoek om schadevergoeding niet ontvankelijk was. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er geen onrechtmatig besluit was, waardoor er geen aanleiding was om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak.

De rechtbank heeft verder opgemerkt dat het betoog van de opposant over de uitvoering van de besluiten door het CAK lijkt te wijzen op een executiegeschil, dat bij de civiele voorzieningenrechter moet worden aangebracht. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3287V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2022 op het verzet van

[opposant] , te [woonplaats] , opposant.

Procesverloop

Op 4 mei 2020 heeft opposant beroep ingesteld bij de rechtbank wegens het niet tijdig beslissen op zijn betaalverzoek.
Bij uitspraak van 14 januari 2022 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De rechtbank heeft het verzet op 14 november 2022 op zitting behandeld. Opposant is verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat voor zover het verzoek van opposant als een verzoek om schadevergoeding is aan te merken in de zin van artikel 8:90, tweede lid van de Awb waarop de wettelijke beslistermijn van artikel 4:13 van de Awb en de dwangsomregeling van artikel 4:14 van de Awb niet van toepassing zijn. Voor zover het verzoek ziet op terugbetaling van de door opposant beweerdelijk te veel betaalde bestuursrechtelijke premie en vermijdbare kosten, is er sprak van een feitelijke handeling, welke niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van Awb. Omdat geen sprake is van een aanvraag is de rechtbank niet bevoegd om hiervan kennis te nemen.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat rechtbank zijn verzoek niet goed heeft gelezen. Hij is het wel eens met het besluit van het CAK waarbij de bestuursrechtelijke premie is opgelegd, maar niet met de hoogte van de opgelegde premie omdat die onjuist is. Opposant is het ook niet eens met de ten uitvoerlegging van het besluit. Doordat het CAK er voor kiest om een deurwaarder de bestuursrechtelijke premie te laten innen, gaat de zorgtoeslag van opposant op aan de kosten van de deurwaarder. Hierdoor kan hij zijn verzekeringspremie weer niet betalen. Tot slot voert opposant aan dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen. De rechtbank had dat verzoek niet ontvankelijk moeten verklaren omdat tegen het besluit van het CAK waarbij de bestuursrechtelijke premie wordt opgelegd geen rechtsmiddel openstaat. Het CAK en de rechtbank Gelderland hebben, zo betoogd opposant, ten onrechte zijn bezwaren en beroepen inhoudelijk behandeld.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Anders dan opposant stelt is de rechtbank van oordeel dat het beroep dat op 4 mei 2021 door opposant is ingesteld niet verkeerd is opgevat. Dat beroepschrift is, gelet op de aanduiding en inhoud daarvan terecht opgevat als een beroep niet tijdig beslissen op het eerder gedane betaalverzoek. Vervolgens heeft de rechtbank terecht vastgesteld dat het betalingsverzoek dat aan het CAK is gedaan eigenlijk een verzoek om schadevergoeding is. De wettelijke beslistermijnen gelden niet voor een verzoek om schadevergoeding.
4.2
Dat betekent ook dat het beroep niet tijdig beslissen op zo’n verzoek niet ontvankelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank kon de rechtbank dat zonder zitting vaststellen en kon de rechtbank dus het beroep niet tijdig beslissen op dat betalingsverzoek kennelijk niet ontvankelijk verklaren.
4.3
Volledigheidshalve heeft de rechtbank het beroep niet tijdig beslissen ook opgevat als een verzoek om schadevergoeding in de zin van artikel 8:90 van de Awb. Voor het kunnen toewijzen van zo’n verzoek is nodig dat sprake is van een onrechtmatig besluit. Daarvan is in dit geval geen sprake. De besluiten waarbij die premies zijn opgelegd en geïnd zijn in rechte komen vast te staan. Er moet dan ook worden uitgegaan van de rechtmatigheid van deze besluiten en de rechtmatigheid van de opgelegde premies en de hoogtes daarvan.
4.4
De rechtbank ziet dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 14 januari 2022. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
5. Voor zover het betoog van opposant de wijze waarop het CAK de besluiten waarbij zij de bestuursrechtelijke premie hebben opgelegd uitvoert betreft, overweegt de rechtbank dat sprake lijkt te zijn van een executie geschil. Executiegeschillen moeten conform artikel 438 Wetboek van Rechtsvordering worden aangebracht bij de (civiele) voorzieningenrechter. Het feit dat het CAK een bestuursorgaan is, maakt dat niet anders.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Kraan, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.