ECLI:NL:RBDHA:2022:13169
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak niet-ontvankelijk verklaard
In de zaak tussen [naam], verzoeker, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 december 2022 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 17 februari 2022, waarin zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk werd verklaard. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar heeft ook de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In zijn overwegingen heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat het verzoekschrift van verzoeker geen gronden bevatte, zoals vereist volgens artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, en artikel 8:81, vierde lid, van de Awb. Verzoeker is in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken alsnog gronden in te dienen, maar heeft hierop niet gereageerd.
Gelet op het ontbreken van gronden heeft de voorzieningenrechter het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.