ECLI:NL:RBDHA:2022:13168
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake verblijfsvergunning regulier
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de niet-ontvankelijkheid van een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Het bestreden besluit, dat op 10 maart 2022 was genomen, verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift geen gronden bevatte, zoals vereist volgens artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft eiser in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken de ontbrekende gronden in te dienen, maar op deze oproep is geen reactie gekomen. Ook een tweede verzoek om gronden in te dienen, verzonden per aangetekende brief, bleef onbeantwoord. Gezien het ontbreken van gronden heeft de rechtbank op basis van artikel 6:6 van de Awb het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat het beroep niet inhoudelijk werd behandeld. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden aangetekend.