ECLI:NL:RBDHA:2022:13161
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak niet-ontvankelijk verklaard
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, die een aanvraag had ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de aanvraag niet in behandeling had genomen. Na de beslissing op het bezwaar door de staatssecretaris op 17 februari 2022, heeft de verzoeker een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een verzoek om een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als er ook een bezwaar of beroep aanhangig is. Aangezien er na de beslissing op het bezwaar geen bezwaar meer aanhangig was, heeft de voorzieningenrechter het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
De uitspraak is gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Awb. De voorzieningenrechter heeft tevens overwogen dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op de website van de Rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.