ECLI:NL:RBDHA:2022:13154
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken van gronden
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd, kreeg op 29 december 2021 te horen dat zijn aanvraag was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Hiertegen heeft verzoeker bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. Het bezwaar werd echter op 8 maart 2022 niet-ontvankelijk verklaard door de staatssecretaris.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld zonder zitting, op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter heeft vastgesteld dat het verzoekschrift van verzoeker geen gronden bevatte, zoals vereist volgens artikel 6:5 van de Awb. Ondanks verzoeken van de voorzieningenrechter om gronden in te dienen, heeft verzoeker hierop niet gereageerd.
Gelet op het ontbreken van gronden heeft de voorzieningenrechter het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechter heeft ook aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.