In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die de Marokkaanse nationaliteit bezit. De maatregel van bewaring was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 18 mei 2022, maar werd op 21 juni 2022 opgeheven. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak op 27 juni 2022 behandeld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring onrechtmatig was geworden op 2 juni 2022, toen eiser zijn Marokkaanse nationaliteit kenbaar maakte aan de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en dit onderbouwde met een kopie van zijn Marokkaanse identiteitskaart. De rechtbank oordeelde dat er vanaf dat moment geen zicht meer was op uitzetting naar Marokko, wat de basis vormde voor de onrechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank verwierp het standpunt van de verweerder dat pas op 9 juni 2022 duidelijk was dat er geen zicht op uitzetting bestond.
De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 2.030,- aan eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende 20 dagen. Daarnaast zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.518,-, die door de Staat moeten worden vergoed aan de rechtsbijstandverlener. De uitspraak is openbaar gemaakt op 4 juli 2022 en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.