Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- het tussenvonnis van 7 september 2022 (hierna: het tussenvonnis) en de daarin genoemde stukken;
- de akte houdende uitlaten tegenbewijs tevens houdende overleggen productie van [gedaagde] , met productie 17;
- de antwoordakte houdende uitlaten tegenbewijs tevens houdende overleggen producties van de Stichting, met producties 15 tot en met 17;
- de akte houdende uitlaten producties van [gedaagde] .
2.De verdere beoordeling in conventie en in reconventie
“heeft begrepen dat [de bankrekening van de Stichting] in beheer was bij (...) [naam 1] ”dat [naam 2] niet verklaart over hem uit eigen waarneming bekende feiten. [naam 2] verklaart kennelijk over mededelingen aan hem van een of meer anderen. Uit de schriftelijke verklaring van [naam 2] blijkt niet wat er destijds precies tegen hem is gezegd, en evenmin door wie. Daardoor kan de rechtbank niet beoordelen of hetgeen [naam 2] hierover heeft begrepen, juist is. Daar komt bij dat het beheren van een bankrekening niet automatisch gelijkstaat aan het feitelijk beschikken over de bijbehorende bankpas. Ten slotte heeft [gedaagde] niet aangeboden om [naam 2] onder ede te doen horen, hetgeen wel voor de hand had gelegen gelet op de (kennelijke) ontkenning van [naam 1] dat hij de bankpas ter gelegenheid van de bestuursoverdracht van [gedaagde] heeft ontvangen. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de schriftelijke verklaring van [naam 2] niet aantoont dat [gedaagde] de bankpas op 19 juli 2018 heeft overgedragen aan de nieuwe bestuurder van de de Stichting. Deze verklaring ontzenuwt (dus) evenmin dat [gedaagde] verantwoordelijk is voor de contante opnamen van de bankrekening van de Stichting in de periode van 19 juli tot en met 31 december 2018.
€ 8.030,00(3 punten × tarief VI à € 2.491 + 0,5 punt x tarief IV à € 1.114)