ECLI:NL:RBDHA:2022:13143

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 8430
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding en informatie inzake Justitiële Documentatie en taakstraf

In deze zaak heeft eiseres, een inwoner van [woonplaats], een verzoek ingediend om schadevergoeding van € 1.000,- en om informatie op basis van de Wet Justitiële en Strafvorderlijke gegevens (WJSG) en de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Dit verzoek volgde op een besluit van de minister voor Rechtsbescherming, waarin werd meegedeeld dat eiseres documenten kon inzien bij het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) en dat haar verzoek om schadevergoeding wegens een foutieve brief van 9 juli 2020 werd afgewezen. De rechtbank heeft op 12 december 2022 uitspraak gedaan in deze bodemprocedure.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief van 9 juli 2020 ten onrechte aan eiseres is verzonden, maar dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij hierdoor in haar eer of goede naam is aangetast. De rechtbank oordeelde dat de WJSG van toepassing is op het verzoek om informatie, en dat eiseres de documenten kan inzien, maar dat de Wob niet van toepassing is. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat er geen reden was voor schadevergoeding, gezien het feit dat eiseres direct na ontvangst van de brief op de hoogte was van de vergissing.

De uitspraak benadrukt de toepassing van de WJSG in combinatie met de Wob en de voorwaarden voor schadevergoeding in gevallen van immateriële schade. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/8430

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E. Thomas),
en

de minister voor Rechtsbescherming, verweerder

(gemachtigde: mr. H. van Kammen).

Procesverloop

Met het besluit van 1 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres medegedeeld dat zij een aantal aangetroffen documenten op het kantoor van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) kan komen inzien en dat zij een uittreksel Justitiële Documentatie kan aanvragen bij de Justitiële Informatiedienst. Verder is meegedeeld dat het verzoek om schadevergoeding wegens het ten onrechte aan eiseres verzenden van de brief van 9 juli 2020 wordt afgewezen en dat de uitspraak van het Gerechtshof van 31 mei 2018 nu op de juiste wijze is geregistreerd bij het OM.
Met besluit van 22 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2022 via een videoverbinding. Daaraan namen deel de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Op 9 juli 2020 heeft het CJIB aan eiseres een brief gestuurd waarin is vermeld dat de termijn van tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf met een jaar is verlengd in verband met de Spoedwet Corona. De aan eiseres door de rechtbank - naast een voorwaardelijk gevangenisstraf - opgelegde taakstraf is echter uiteindelijk door het Gerechtshof in hoger beroep niet gehandhaafd. Het Hof heeft alleen een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand opgelegd en niet een taakstraf.
Daarop heeft eiseres verzocht haar een schadevergoeding te verstrekken van € 1.000,-. Daarnaast heeft zij verzocht om correctie van de bij het OM Noord-Holland geregistreerde gegevens en om excuses. Verder heeft zij verzocht op grond van de Wet Justitiële en Strafvorderlijke gegevens (WJSG) en/of de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) haar de volgende informatie te verstrekken:
I. e-mails en andere schriftelijke en elektronische correspondentie met andere instanties waarbij informatie over eiseres is uitgewisseld of ontvangen;
II. Informatie uit de elektronische systemen waaruit blijkt welke strafrechtelijke en strafvorderlijke gegeven van eiseres zijn geregistreerd;
III. Informatie van mutaties en/of (telefoon)notities over eiseres.
IV. Onderliggende informatie die is gekoppeld aan vordering nummer [nummer]
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft meegedeeld dat drie documenten zijn aangetroffen, namelijk:
1. e-mailuitwisseling tussen CJIB en OM
2. een LEVITA zaakoverzicht inzake [nummer]
3. een uittreksel Justitiële Documentatie register.
Het verzoek van eiseres wordt uitsluitend beoordeeld op grond van de WJSG en niet op grond van de Wob, omdat eiseres kennelijk geen openbaarmaking aan een ieder dan wel publicatie op de website van het CJIB beoogt. Het gaat hier om strafrechtelijke gegevens waarop de WJSG als bijzondere openbaarmakingsregeling van toepassing is. Ingevolge artikel 18 van de WJSG worden stukken niet verstrekt. Eiseres kan de documenten 1 en 2 wel komen inzien.
Document 3 kan verweerder niet verstrekken en dient eiseres aan te vragen bij de Justitiële informatiedienst.
Op het verzoek om schadevergoeding is noch de Algemene wet bestuursrecht (Awb) noch de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) van toepassing. Artikel 7f van de WJSG geeft een basis voor schadevergoeding. Er is geen reden voor schadevergoeding omdat eiseres geen immateriële schade heeft geleden. Het was eiseres direct duidelijk dat de verzending van de brief van 9 juli 2020 een vergissing was.
Verder heeft verweerder heeft excuses aangeboden en eiseres meegedeeld dat zij nu met de juiste strafoplegging is geregistreerd bij het OM.
Wat vindt eiseres?
3. Het is niet in geschil dat er geen weigeringsgronden op grond van de Wob zijn.
Verweerder dient de documenten I tot en met IV aan de rechtbank over te leggen op grond van artikel 8:42 van de Awb en daarbij kan verweerder geen beroep doen op artikel 8:29 van de Awb doen.
Verweerder stelt ten onrechte dat de WJSG een uitputtende openbaarmakingsregeling is en dat de gevraagde gegevens niet onder de Wob vallen. De brief van 9 juli 2020 en de stukken I tot en met IV behoren niet tot het strafdossier, zodat de WJSG niet derogeert aan de Wob.
Verweerder is niet bevoegd tot gegevensverwerking van de brief van 9 juli 2020, nu geen taakstraf of opgelegd.
Verweerder heeft het verzoek om schadevergoeding ten onrechte afgewezen. Door de ten onrechte dreiging met een taakstraf is eiseres aangetast in haar persoon. Zij is namelijk enorm geschrokken en heeft zich maanden angstig, onzeker en onveilig gevoeld. Zij kon daardoor niet slapen en heeft slecht kunnen eten. Verweerder heeft pas bij het primaire besluit laten weten dat sprake was van een vergissing. Dit is aan te merken als een onmenselijke behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM. Eiseres acht een schadevergoeding van € 1.000,- hier op zijn plaats.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4.1.
Eiseres baseert haar verzoek uitdrukkelijk op de Wob en/of de WJSG. Verweerder hoefde het verzoek dan ook niet op te vatten als een verzoek dat is gebaseerd op de AVG, zoals eiseres voor het eerst in het bezwaarschrift heeft aangegeven.
Verweerder heeft zijn standpunt dat de Wob hier geen aanvullende werking heeft, niet gebaseerd op de stelling dat de WJSG een uitputtende openbaarmakingsregeling is. Verweerder stelt terecht dat op het verzoek van eiseres om informatie de WJSG van toepassing is, nu zij vraagt om informatieverstrekking uit haar eigen strafdossier waarop de bijzondere openbaarmakingsregeling van de WJSG van toepassing is. In het verlengde daarvan mocht verweerder het verzoek om schadevergoeding aan merken als een verzoek op grond van artikel van WJSG.
4.2.
Verweerder stelt terecht dat eiseres de justitiële en strafvorderlijke gegevens op grond van artikel 18, tweede lid, van de WJSG kan komen inzien. Voor inzage in het uittreksel van de Justitiële Documentatie dient zij daartoe een aanvraag in te dienen bij de Justitiële Informatiedienst.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de door verweerder overgelegde gedingstukken 3 en 4 e-mailuitwisseling tussen het OM en het CJIB bevatten.
Heeft eiseres recht op schadevergoeding?
4.3.
Het is niet in geschil dat de brief van 9 juni 2020 ten onrechte aan eiseres is verzonden.
4.4.
Artikel 7f, tweede lid, van de WJSG bepaalt dat voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding.
4.5.
Voor de beoordeling van een verzoek om vergoeding van immateriële schade wordt aansluiting gezocht bij het civiele schadevergoedingsrecht. Ingevolge artikel 106, eerste lid, aanhef en onder b, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, als de benadeelde in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
4.6.
Hoewel aannemelijk is dat eiseres enige mate van stress en ongemak heeft ervaren door de ontvangst van de brief van 9 juni 2020, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van die brief is aangetast in haar eer en goede naam, of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Het moet eiseres direct na de ontvangst van de brief van 9 juni 2020 duidelijk zijn geweest dat deze brief in haar geval ten onrechte was verzonden. Dit blijkt uit het feit dat haar echtgenoot, die in deze zaak ook optreedt als haar gemachtigde en jurist is, na ontvangst van de brief zowel telefonisch als per e-mail contact heeft opgenomen met het CJIB en onder verwijzing naar de uitspraak van het Gerechtshof heeft aangegeven dat de haar opgelegde taakstraf in hoger beroep ongedaan gemaakt was. Verweerder heeft het verzoek om vergoeding van immateriële schade dan ook terecht afgewezen.
4.7.
Het beroep is ongegrond.
4.8.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.