ECLI:NL:RBDHA:2022:13135

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
09.071049.22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontucht en verkrachting, veroordeling tot gevangenisstraf voor ontucht met pleegdochter

Op 5 december 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontucht en verkrachting van zijn pleegdochter. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de ontucht met de eerste pleegdochter, omdat er onvoldoende steunbewijs was voor de aangifte. Ook werd de verdachte vrijgesproken van verkrachting, omdat niet bewezen kon worden dat er sprake was van dwang. Echter, de rechtbank veroordeelde de verdachte tot 32 maanden gevangenisstraf voor ontucht met een andere pleegdochter. De zaak kwam aan het licht na aangifte van de eerste pleegdochter, die verklaarde dat de verdachte haar als kind had misbruikt. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster niet voldoende steun vonden in ander bewijs, maar dat er wel voldoende bewijs was voor de ontucht met de tweede pleegdochter. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en legde een gevangenisstraf op die lager was dan geëist door de officier van justitie. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte van de meeste feiten was vrijgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/071049-22
Datum uitspraak: 5 december 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum] 1960 ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Maatschapslaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 21 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P. de Mos en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. N.B. Genemans naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 december 1999 tot en met 22 december 2003 te 's-Gravenhage, althans in Nederland met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 1987 , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende verdachte (meermalen) (telkens):
- de borsten en/of vagina van die [slachtoffer 1] gelikt en/of betast,
- zijn, verdachtes, tong en/of vinger(s) en/of penis in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht en/of (vervolgens) heen en weer bewogen en/of
- die [slachtoffer 1] een (tong)zoen gegeven;
2
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 december 2003 tot en met 12 oktober 2014 te 's-Gravenhage, althans in Nederland door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) J [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende verdachte (meermalen) (telkens):
- de borsten en/of vagina van die [slachtoffer 1] gelikt en/of betast,
- zijn, verdachtes, tong en/of vinger(s) en/of penis in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht en/of (vervolgens) heen en weer bewogen en/of
- die [slachtoffer 1] een (tong)zoen gegeven,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat:
- tussen die [slachtoffer 1] en verdachte een groot leeftijdsverschil bestaat,
- verdachte misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht als pleegvader en/of (daarbij) gebruik heeft gemaakt van de daaruit voortvloeiende afhankelijkheidssituatie,
- verdachte tijdens de minderjarigheid van die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, heeft ingespeeld op de devotie/godvruchtigheid van die [slachtoffer 1] en/of tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat zij bezeten was en er slechte geesten in haar waren en hij, verdachte, haar moest betasten en/of vaginaal moest penetreren om haar te bevrijden en/of goede geesten te krijgen,
- verdachte tijdens de minderjarigheid van die [slachtoffer 1] stelselmatig/langdurig ontucht met die [slachtoffer 1] heeft gepleegd en/of
- ( daardoor) een intiminderend/onderdrukkende situatie heeft doen ontstaan waaraan zij zich niet kon onttrekken en/of (aldus) voor die [slachtoffer 1] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
3
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2002 tot en met 1 november 2002 te 's-Gravenhage, althans in Nederland met [slachtoffer 2] , geboren [geboortedatum] 1987 , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , hebbende verdachte (meermalen) (telkens):
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 2] geduwd/gebracht en/of (vervolgens) heen en weer bewogen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit, nu - kort gezegd - niet bewezen kan worden dat sprake is geweest van de voor verkrachting vereiste mate van dwang.
Ten aanzien van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Voor het onder 1 ten laste gelegde feit heeft volgens de officier van justitie te gelden dat de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) betrouwbaar zijn en dat deze verklaringen worden ondersteund door bevindingen in het dossier die van een andere bron dan [slachtoffer 1] zelf afkomstig zijn.
Voor het onder 3 ten laste gelegde feit heeft te gelden dat de verklaringen van [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) worden ondersteund door de verklaring die de verdachte bij de politie heeft afgelegd en de resultaten van het DNA-verwantschapsonderzoek.
Op nadere standpunten van de officier van justitie zal de rechtbank - voor zover van belang - hierna ingaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde bepleit.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [slachtoffer 1] onvoldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. Bovendien vindt de verdediging de verklaringen van [slachtoffer 1] ook op zichzelf onvoldoende betrouwbaar om als bewijsmiddel te dienen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman het standpunt ingenomen dat de voor verkrachting vereiste dwangsituatie niet bewezen kan worden.
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op specifieke standpunten van de verdediging zal de rechtbank - voor zover van belang - hierna ingaan.
3.3.
Beoordeling van de feiten 1 en 2
Onder feit 1 is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer 1] toen zij tussen de twaalf en zestien jaar oud was. Deze ontuchtige handelingen zouden mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1] .
Onder feit 2 wordt de verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van [slachtoffer 1] toen zij meerderjarig was.
3.3.1
Algemene overwegingen ten aanzien van het bewijs
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het feit dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte, zoals in deze zaak het geval is, brengt dit in veel gevallen mee dat slechts de verklaringen van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden zijn.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat een verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de verklaring van één getuige met betrekking tot de feiten en omstandigheden op zichzelf staat en onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad in zedenzaken kan worden afgeleid dat niet is vereist dat de seksuele handelingen als zodanig bevestiging dienen te vinden in ander bewijsmateriaal. Het is voldoende wanneer de verklaring van een aangever op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen die afkomstig zijn van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring van een aangever en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan. Daarnaast geldt dat een voor het bewijs gebruikte verklaring op zichzelf ook voldoende betrouwbaar moet zijn.
De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
De rechtbank zal allereerst toetsen of de verklaringen van [slachtoffer 1] voldoende betrouwbaar zijn om te kunnen worden gebruikt voor het bewijs. Als dat het geval is, moet de rechtbank beoordelen of die verklaringen in voldoende mate worden ondersteund door ander (betrouwbaar) bewijs.
3.3.2
Betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1]
heeft op 28 september 2021 een informatief gesprek gehad met zedenrechercheurs van de politie. Op 16 november 2021 heeft zij aangifte gedaan tegen de verdachte en heeft zij een verklaring afgelegd. Vervolgens is zij op 7 november 2022 bij de rechter-commissaris en op 21 november 2022 tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak als getuige nader gehoord.
De verklaringen van [slachtoffer 1] komen in de kern op het volgende neer.
Toen zij twaalf jaar oud was, is zij samen met haar moeder, broer en tweelingzus [slachtoffer 2] vanuit Curaçao naar Nederland gekomen. Omdat haar moeder hier niet voor hen kon zorgen, is zij al snel via een kerk bij een pleeggezin geplaatst. Dit betrof het gezin van de verdachte. Na enige tijd is de verdachte begonnen met het plegen van ontuchtige handelingen. Hij begon met het aanraken van haar borsten wanneer zij alleen in de badkamer was. Ook tijdens het vlechten van haar haren zat de verdachte aan haar borsten en vagina. Kort daarna is de verdachte verder gegaan met het plegen van ontuchtige handelingen. Hij heeft haar onder meer gezoend, zijn vinger in haar vagina gedaan, haar borsten en vagina gelikt en zijn penis in haar vagina gedaan. De verdachte zei dat hij dit deed omdat [slachtoffer 1] bezeten was en hij op deze manier zijn goede geesten aan haar kon overdragen. Na haar zestiende is de seks met de verdachte doorgegaan en hebben zij een soort relatie gekregen. Tussen haar achttiende en eenentwintigste levensjaar heeft zij drie abortussen moeten plegen van de verdachte, nadat zij zwanger was geworden van hem.
De rechtbank stelt vast dat niet ter discussie heeft gestaan dat [slachtoffer 1] gedurende enige jaren (in elk geval vanaf eind 2000) samen met de verdachte en zijn gezin heeft gewoond aan de [adres] in Den Haag.
Verder stelt de rechtbank vast dat de verklaring van de verdachte, zoals afgelegd bij de politie, de verklaringen van [slachtoffer 1] op een aantal feitelijke punten ondersteunt. De verdachte heeft namelijk onder andere verklaard (1) dat hij heeft gezien dat [slachtoffer 1] bezeten was, (2) dat hij bidt met mensen voor bevrijding van kwade geesten en dat hij bij dat bidden het hoofd of de borst van die ander aanraakt, (3) dat hij wel eens de haren van [slachtoffer 1] heeft gevlochten, (4) dat hij voor het douchen in de badkamer wel eens citroenen onder de oksels van [slachtoffer 1] heeft gedaan, (5) dat hij [slachtoffer 1] een keer bij een dokter heeft afgezet en hij later ontdekte dat het een abortuskliniek was en (6) dat hij en [slachtoffer 1] vanaf haar achttiende jaar een tijd lang een seksuele relatie hadden.
Daar staat tegenover dat de verklaring van [slachtoffer 1] over hoe lang zij in het gezin van de verdachte heeft gewoond niet helemaal lijkt te kloppen. De rechtbank heeft ter terechtzitting van 21 november 2022 opgemerkt dat de verklaring van [slachtoffer 1] , dat het misbruik voortduurde tot zij op haar achttiende het gezin van de verdachte verliet, niet overeenkomt met haar historische verblijfsgegevens, kenbaar uit de Gemeentelijke Basis Administratie. Uit die verblijfsgegevens kan namelijk worden opgemaakt dat [slachtoffer 1] vanaf 15 juli 2003 (zij was toen vijftien jaar oud) stond ingeschreven op het adres van haar moeder aan de [adres] in Delft. In de periode van 2004 tot en met 2009 heeft zij vervolgens op verschillende andere adressen (niet zijnde de adressen van de verdachte) ingeschreven gestaan. Deze constatering van de rechtbank heeft ertoe geleid dat [slachtoffer 1] – op vordering van de officier van justitie – ter terechtzitting nogmaals als getuige is gehoord. [slachtoffer 1] heeft toen verklaard dat het klopt dat zij in juli 2003 bij haar moeder is gaan wonen en dat zij nadien niet is teruggekeerd in het gezin van de verdachte. Over deze inconsistentie in haar verklaringen heeft [slachtoffer 1] verklaard dat zij ten tijde van het ten laste gelegde jong was en dat zij zich daardoor de exacte data niet goed kan herinneren.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hierboven genoemde inconsistentie in de verklaringen van [slachtoffer 1] van onvoldoende gewicht om daarmee de gehele verklaringen als onbetrouwbaar terzijde te schuiven. Zoals de rechtbank reeds heeft overwogen, vinden de verklaringen van [slachtoffer 1] op een aantal andere feitelijke punten immers wel steun in de onderzoeksbevindingen en de verklaring van de verdachte. Bovendien is geen sprake van een zodanige inconsistentie of tegenstrijdigheid dat deze de betrouwbaarheid van de (kern van de) verklaringen van [slachtoffer 1] aantast. Tot slot acht de rechtbank van belang dat [slachtoffer 1] duidelijk heeft verklaard over haar motief om na een lange tijd alsnog aangifte tegen de verdachte te doen. Dit motief is gelegen in hetgeen haar dochter [slachtoffer 3] aan haar heeft verteld, namelijk dat de verdachte met haar ( [slachtoffer 3] ) heeft gebeden voor een beter leven en haar daarbij ook fysiek heeft aangeraakt. [slachtoffer 3] mocht dit van de verdachte niet aan [slachtoffer 1] vertellen. Omdat het misbruik van [slachtoffer 1] door de verdachte ook op die manier is begonnen, heeft zij besloten om aangifte te doen.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het klopt dat hij met [slachtoffer 3] heeft gebeden, dat hij haar daarbij op de borst, bij haar hart, heeft aangeraakt en dat hij tegen haar heeft gezegd dat zij dit niet aan [slachtoffer 1] mocht vertellen.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de verklaringen van [slachtoffer 1] als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt en dus voor het bewijs gebruikt kunnen worden.
3.3.3
Steunbewijs feit 1
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er voldoende steunbewijs is voor het misbruik in de verklaringen van [slachtoffer 1] .
Zoals de rechtbank reeds heeft vastgesteld, heeft de verdachte van een aantal feitelijke omstandigheden en gebeurtenissen die terugkomen in de verklaringen van [slachtoffer 1] , erkend dat deze kloppen. Dit onderstreept op zichzelf de geloofwaardigheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] , maar is voor de beoordeling van de ten laste gelegde gedragingen niet doorslaggevend. Anders dan bijvoorbeeld in de zaak die leidde tot het arrest van het Hof Den Haag van 3 augustus 2021 (ECLI:NL:GHDHA:2021:2877, in stand gelaten door de Hoge Raad) was in het geval van [slachtoffer 1] en de verdachte geen sprake van een enkele ontmoeting of logeerpartij. De feiten en omstandigheden waarover [slachtoffer 1] en de verdachte gelijkluidend verklaren, zien - voor wat betreft de onder feit 1 ten laste gelegde periode - op de gebruikelijk gang van zaken in het gezin waartoe zij beiden gedurende een aantal jaren behoorden. De verdachte heeft steeds ontkend enige ontuchtige handeling te hebben gepleegd met [slachtoffer 1] toen zij tussen de twaalf en zestien jaar oud was. De verklaring van de verdachte staat onder deze omstandigheden in een te ver verwijderd verband tot de concrete ten laste gelegde gedragingen en kan om die reden niet dienen als steunbewijs voor de verklaringen van [slachtoffer 1] over het misbruik in de periode van feit 1.
De officier van justitie heeft voor het steunbewijs onder andere gewezen op een audiofragment dat aan de politie is aangeleverd door [slachtoffer 1] . In dit audiofragment is te horen dat [slachtoffer 2] , de tweelingzus van [slachtoffer 1] , het volgende zegt:
“Ik heb al gesproken met [slachtoffer 4] (fon; de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 4] , de dochter van [slachtoffer 2] ). Ik zei tegen [slachtoffer 4] dat hij aan ons beiden heeft gezeten en dat wij gevallen zijn doordat hij zei dat het een gebod van God was. Als je het goede wil dan ga je ervoor. Jij gaat dan akkoord, ja zo is het gegaan (…)”
De rechtbank is van oordeel dat dit citaat steun biedt voor de verklaringen van [slachtoffer 1] , dat tussen haar en de verdachte seksuele/ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden en dat daarbij een beroep werd gedaan op het geloof in God. Uit het citaat kan echter niet zonder meer worden afgeleid dat de ontucht waaraan wordt gerefereerd ziet op de periode waarin [slachtoffer 1] minderjarig was. Het citaat is immers afkomstig uit een gesprek tussen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] over hun kinderen (ten aanzien van wie buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte de vader is) en vast staat dat het kind van [slachtoffer 1] is verwekt toen zij twintig jaar oud was. Tegen die achtergrond laat het citaat de mogelijkheid open dat [slachtoffer 2] sprak over de (seksuele) relatie die de verdachte en [slachtoffer 1] hadden toen [slachtoffer 1] meerderjarig was.
Verder blijkt uit het dossier dat in mei-juni 2021 verschillende gesprekken hebben plaatsgevonden - per telefoon, tekstbericht, voicebericht en live - tussen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en leden van de familie van de verdachte. Onderwerp van die gesprekken, voor zover dat valt af te leiden uit het dossier, was dat de verdachte de vader is van de dochter van [slachtoffer 1] - evenals van de dochter van [slachtoffer 2] - en dat [slachtoffer 1] en de verdachte (dus) een seksuele relatie hebben gehad. Tijdens een gesprek met [slachtoffer 2] in maart 2022 hebben verbalisanten genoteerd dat zij zagen dat [slachtoffer 2] verbaasd reageerde op de mededeling dat haar zus op minderjarige leeftijd zou zijn misbruikt door de verdachte. [slachtoffer 2] heeft - overigens evenals de vrouw en dochters van de verdachte – verklaard dat zij ervan uitging dat [slachtoffer 1] en de verdachte pas een seksuele relatie met elkaar kregen nadat [slachtoffer 1] achttien jaar was geworden.
Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat het hiervoor aangehaalde citaat niet kan worden gebruikt als steunbewijs voor de verklaringen van [slachtoffer 1] over seksueel misbruik in de periode die is ten laste gelegd onder feit 1.
Naar het oordeel van de rechtbank bevatten het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting ook overigens geen concreet en voor een deugdelijke bewijsbeslissing noodzakelijk steunbewijs voor de verklaringen van [slachtoffer 1] , dat er tussen haar twaalfde en zestiende jaar ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden met de verdachte. Dit brengt mee dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
3.3.4
Verkrachting (feit 2)
Om tot een bewezenverklaring van verkrachting te komen, moet worden vastgesteld dat de verdachte door (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam.
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat geen sprake is geweest van geweld, bedreiging met geweld of bedreiging met een andere feitelijkheid. De vraag resteert dan of sprake is geweest van “andere feitelijkheden” waardoor de verdachte [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van de ten laste gelegde seksuele handelingen. Dat deze seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen de verdachte en [slachtoffer 1] toen zij meerderjarig was heeft niet ter discussie gestaan.
Omdat de rechtbank de verdachte vrijspreekt van het onder feit 1 ten laste gelegde, zal de verdachte bij dit feit eveneens worden vrijgesproken van de onder het derde en vierde gedachtestreepje ten laste gelegde feitelijkheden. Dat betekent dat als feitelijkheden overblijven het grote leeftijdsverschil tussen de verdachte en [slachtoffer 1] en het overwicht dat de verdachte als pleegvader van [slachtoffer 1] op haar had en de daaruit voortvloeiende afhankelijkheidssituatie.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte door deze feitelijkheden een dusdanig dwingende of bedreigende situatie heeft doen ontstaan, dat [slachtoffer 1] zich redelijkerwijs niet tegen de seksuele handelingen met de verdachte heeft kunnen verzetten. Daarbij is van belang dat [slachtoffer 1] , blijkens haar historische verblijfsgegevens en de door haar ter terechtzitting van 21 november 2022 afgelegde verklaring, in elk geval vanaf 15 juli 2003 niet meer bij het gezin van de verdachte verbleef. Omdat onduidelijk is gebleven hoe vaak en waar de verdachte en [slachtoffer 1] elkaar in de periode nadat zij het gezin van de verdachte had verlaten nog zagen, en welke rol hij toen in haar leven speelde, kan niet worden vastgesteld dat ten tijde van de meerderjarigheid van [slachtoffer 1] (toen de seksuele handelingen plaatsvonden) nog sprake was van een afhankelijkheidssituatie tussen de verdachte als pleegvader en [slachtoffer 1] als pleegdochter en/of dat de verdachte in de periode dat hij en [slachtoffer 1] een seksuele relatie hadden, een intimiderende of onderdrukkende situatie heeft doen ontstaan.
Het enkele bestaan van een groot leeftijdsverschil tussen de verdachte en [slachtoffer 1] is op zichzelf onvoldoende voor een bewezenverklaring van de vereiste dwang. Dit brengt mee dat de verdachte ook van het onder 2 ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen feit 3
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500- [nummer] , van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 219).
1. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] , opgemaakt op 18 maart 2022, voor zover inhoudende (p. 28-30):
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [slachtoffer 2]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1987
(…)
V: Wie is de vader van je dochter, [slachtoffer 3] ?
A: Dat is [verdachte] .
V: Wat is hij van jou?
A: Mijn pleegvader.
V: Wanneer is zij geboren?
A: [geboortedatum] 2003 .
(…)
V: Heeft er seks plaatsgevonden tussen jullie?
A: Ja.
2. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] , opgemaakt op 23 mei 2022, voor zover inhoudende (p. 153 en 155):
Het is inderdaad één keer gebeurd bij de molen in Scheveningen. (…) Zoals ik me kan herinneren ging ik met mijn rug naar hem toe liggen met mijn billen omhoog. Misschien is hij er een klein beetje in geweest.
(…)
Heb je gevoeld dat hij met zijn piemel een beetje in je vagina ging?
- Nou hij was wel met iets bezig, bij mijn vagina.
3. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , opgemaakt op 18 mei 2022, voor zover inhoudende (p. 113-114):
V: Wij hebben gevraagd of jij de vader bent van.
Jij gaf aan dat dit klopt. Vertel ons daar eens alles over?
A: Ik was met haar in gesprek bij de molen Scheveningen en ik vroeg aan haar dat zij het aan mij moest laten zien. Ik schuurde tegen haar langs en toen zat hij er in.
(…)
V: Wat gebeurde er dan in de auto?
A: [slachtoffer 2] deed haar broek omlaag, deed de auto stoel naar achter en keerde haar rug naar mij toe en daarna schuurde ik met mijn pik langs de opening.
V: Wat bedoel jij met de opening?
A: De opening van haar vagina.
(…)
V: Hoe vaak heb jij dit gedaan?
A: Ik heb dit meerdere malen gedaan.
4. Een deskundigenrapport van het NFI, opgemaakt en ondertekend op 15 augustus 2022 door dr. [deskundige] , voor zover inhoudende (p. 196-197):
Onderstaand referentiemateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek.
SIN
Omschrijving referentiemateriaal
Geboortedatum
[nummer]
wangslijmvlies van [verdachte]
[geboortedatum] 1960
[nummer]
wangslijmvlies van [slachtoffer 4]
[geboortedatum] 2003
(…)
Op basis van de resultaten van het DNA-verwantschapsonderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
1. [verdachte] kan de biologische vader van [slachtoffer 4] zijn. De kans op de verkregen autosomale DNA-profielen is meer dan één miljard keer groter wanneer [verdachte] de biologische vader van [slachtoffer 4] is (hypothese 1), dan wanneer [verdachte] niet de biologische vader van [slachtoffer 4] is en een andere man, niet verwant aan [verdachte] , de biologische vader van [slachtoffer 4] is (hypothese 2).
3.5.
Bewijsoverwegingen feit 3
De rechtbank stelt op basis van de hierboven opgenomen redengevende feiten en omstandigheden vast dat de verdachte seks heeft gehad met [slachtoffer 2] in de auto bij Scheveningen, Den Haag. Uit de verklaringen van [slachtoffer 2] en de verdachte, zoals afgelegd bij de politie, volgt dat de verdachte meerdere keren met zijn penis langs de opening van de vagina van [slachtoffer 2] heeft geschuurd en dat hij ook met zijn penis in haar vagina is geweest. Op grond daarvan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het lichaam van [slachtoffer 2] seksueel is binnengedrongen.
Verder stelt de rechtbank op basis van het DNA-verwantschapsonderzoek dat is uitgevoerd door het Nederlands Forensisch Instituut, buiten redelijke twijfel vast dat de verdachte de biologische vader is van [slachtoffer 4] . Dit wordt door de verdachte ook niet betwist. De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat een zwangerschap gemiddeld negen maanden duurt. Teruggerekend vanaf de geboortedatum van [slachtoffer 4] ( [geboortedatum] 2003 ) kan het niet anders dan dat zij is verwekt in de ten laste gelegde periode. [slachtoffer 2] was in die periode veertien jaar oud.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
3
hij in de periode van 1 augustus 2002 tot en met 1 november 2002 te 's-Gravenhage, met [slachtoffer 2] , geboren
op[geboortedatum] 1987 , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt,
eenontuchtige handeling heeft gepleegd die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , hebbende verdachte zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 2] gebracht.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.
4. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij een first offender is en dat zijn vrouw ernstig ziek is. Het is van belang dat de verdachte bij haar kan zijn om te helpen bij het verlenen van zorg. Voor wat betreft de hoogte van de straf heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Verder heeft de raadsman verzocht om bij vonnis te bepalen dat de voorlopige hechtenis wordt opgeheven wegens het ontbreken van gronden. De recidivegrond kan volgens de raadsman niet langer aanwezig worden geacht, omdat de reclassering het risico op recidive als laag inschat.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft onbeschermde seks gehad met zijn pleegdochter [slachtoffer 2] toen zij veertien jaar oud was. De verdachte was toen zelf 42 jaar oud. Als gevolg van de onbeschermde seks is [slachtoffer 2] zwanger geraakt en op haar vijftiende bevallen van een dochter. Het behoeft geen uitleg dat dit een enorme impact heeft gehad op het leven van de jonge [slachtoffer 2] en ook op het leven van haar dochter [slachtoffer 4] . De verdachte heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer 2] . Bovendien heeft hij met zijn handelen het risico genomen de (seksuele) ontwikkeling van [slachtoffer 2] te beschadigen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers in zedenzaken ernstige en langdurige psychische schade kunnen oplopen.
De verdachte had als 42-jarige volwassene en zeker als pleegvader van [slachtoffer 2] een groot feitelijk overwicht op zijn veertienjarige pleegdochter. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich achteraf kan voorstellen dat [slachtoffer 2] geen weerstand tegen hem heeft kunnen bieden. De rechtbank rekent het de verdachte bijzonder zwaar aan dat hij de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeftes heeft laten prevaleren boven de belangen van de aan zijn zorg toevertrouwde [slachtoffer 2] . De verdachte heeft het vertrouwen van zijn pleegdochter, haar moeder en andere betrokkenen ernstig beschaamd. De rechtbank acht het extra laakbaar dat de verdachte ook nu vele jaren na dato niet verder komt dan zijn gedrag ‘stom’ te noemen en erbij blijft dat de veertien jarige [slachtoffer 2] uit eigen beweging met hem meedeed.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 26 juli 2022. Hieruit blijkt dat hij niet eerder voor het plegen van een strafbaar feit is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 10 november 2022. In dit rapport staat dat de reclassering in het psychosociaal functioneren van de verdachte, zijn houding, zijn interpretatie van zijn geloof en de partner- en familierelaties risicofactoren ziet voor nieuw delictgedrag. De verdachte lijkt zijn gedrag te minimaliseren en vergoelijken en legt de verantwoordelijkheid deels buiten zichzelf. Hoewel het risico op recidive door risicotaxatie-instrument Static-99 R als laag wordt ingeschat, luidt het professionele oordeel van de reclassering dat er een matig risico op recidive bestaat.
De reclassering heeft verder opgemerkt dat de verdachte responsief is voor hulpverlening. Gezien de ernst van het feit en de genoemde risicofactoren is in de toekomst verder onderzoek naar bijzondere voorwaarden nodig. De reclassering adviseert om bij oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf in het kader van de detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidsstelling opnieuw een reclasseringsadvies aan te vragen, zodat er op basis van de actuele situatie van de verdachte te zijner tijd bijzondere voorwaarden kunnen worden geadviseerd.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij inmiddels een COVA-training heeft afgerond waarbij aandacht is besteed aan ‘eerst denken en dan pas doen’. Verder heeft hij verklaard geen hulpvraag te hebben.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De aard en ernst van het feit brengen naar het oordeel van de rechtbank mee dat, ook na een lang tijdsverloop sinds het plegen van het feit, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur het uitgangspunt is. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte - die mede blijken uit de overgelegde brief van de familie van de verdachte - geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Deze straf is aanzienlijk lager dan geëist door de officier van justitie, mede doordat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt.
Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank, gelet op het reclasseringsadvies en de houding van de verdachte, geen aanleiding.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis
De rechtbank overweegt dat uit de in dit vonnis opgenomen bewezenverklaring blijkt dat de ernstige bezwaren ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit onverkort aanwezig zijn. Verder is de recidivegrond nog steeds aan de orde. Het risico op recidive kan op basis van het risicotaxatie-instrument Static-99 R weliswaar als laag worden bestempeld, maar de raadsman gaat voorbij aan het professionele oordeel van de reclassering, dat er verschillende risicofactoren zijn waardoor het risico op recidive uiteindelijk op matig uitkomt. De rechtbank zal het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis dan ook afwijzen.

7.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer 1] , bijgestaan en vertegenwoordigd door mr. R.J. Bouwmeester, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Zij heeft vergoeding gevorderd van geleden materiële schade en immateriële schade. Daarnaast heeft zij vergoeding gevorderd van kosten voor levensonderhoud van hun gezamenlijke dochter. De benadeelde partij heeft eveneens verzocht om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 30.000 bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering moet voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair het standpunt ingenomen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding, gelet op de bepleite vrijspraken van het onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegde.
Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van de materiële schade en de kosten voor levensonderhoud op uiteenlopende gronden de niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij bepleit. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman zich subsidiair op het standpunt gesteld dat het toe te kennen bedrag gematigd moet worden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 en 2 het ten laste gelegde; het handelen waardoor de gestelde schade waarvan vergoeding wordt gevorderd zou zijn veroorzaakt. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding. Gelet daarop zal ook de schadevergoedingsmaatregel niet worden opgelegd.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.

8.Het toepasselijke wetsartikel

De op te leggen straf is gegrond op artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht. Dit voorschrift is toegepast zoals het ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens gold dan wel zoals het ten tijde van deze uitspraak rechtens geldt.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
32 (TWEEËNDERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Kelkensberg, voorzitter,
mr. B.A. Sturm, rechter,
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.R. van der Klugt, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 december 2022.