ECLI:NL:RBDHA:2022:13134

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
NL22.17552 (beroep) en NL22.17553 (voorlopige voorziening)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag niet in behandeling genomen wegens verantwoordelijkheid Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 september 2022 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, geboren in 1987 en van Syrische nationaliteit, heeft in 2012 Syrië verlaten en is via Turkije naar Nederland gereisd. Tijdens zijn verblijf in Italië heeft hij vingerafdrukken afgegeven, waardoor Italië verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Italiaanse autoriteiten niet binnen de gestelde termijn op het overnameverzoek van Nederland hebben gereageerd, waardoor de verantwoordelijkheid van Italië is vast komen te staan. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de aanvraag niet in behandeling heeft genomen op grond van artikel 30 van de Vreemdelingenwet.

Eiser heeft aangevoerd dat hij bij een gedwongen terugkeer naar Italië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Hij heeft verwezen naar een brief van Vluchtelingenwerk waarin wordt gesteld dat er onvoldoende tolken beschikbaar zijn en dat er een tekort aan opvang is, wat leidt tot onmenselijke behandeling. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de brief van Vluchtelingenwerk niet voldoende bewijs levert om aan te nemen dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank heeft bevestigd dat er mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat Italië in staat is om de asielaanvragen op een humane manier te behandelen.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter en voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.17552 (beroep) en NL22.17553 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam] , eiser/verzoeker, hierna: eiser

[#]
(gemachtigde: mr. M. Spapens),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Saglik).

Procesverloop

Bij besluit van 2 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verder heeft eiser een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 21 september 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum 2] 1987 en de Syrische nationaliteit te hebben.
1.1
Eiser is in 2012 vanuit Syrië vertrokken naar Turkije. In 2021 heeft eiser Turkije verlaten en is hij naar Nederland gereisd. Tijdens zijn reis heeft eiser in Italië vingerafdrukken afgegeven waardoor hij daar geregistreerd staat. Daarna heeft hij asiel aangevraagd in Nederland. Verweerder heeft vervolgens een overnameverzoek gedaan bij Italië. De Italiaanse autoriteiten hebben hier niet binnen twee maanden op gereageerd waardoor de verantwoordelijkheid van Italië sinds 18 april 2022 vaststaat. Verweerder heeft daarom in een voornemen laten weten van plan te zijn de aanvraag van eiser niet in behandeling te nemen. Eiser heeft zijn zienswijze hierop ingediend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft eisers aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] . De reden hiervoor is dat eiser binnen een termijn van twaalf maanden voor zijn asielaanvraag in Nederland illegaal is ingereisd in Italië. Vervolgens hebben de Italiaanse autoriteiten niet binnen twee maanden gereageerd op het overnameverzoek van Nederland. De verantwoordelijkheid van Italië om de aanvraag in behandeling te nemen is daarmee vast komen te staan. Verweerder heeft geen aanleiding gezien tot toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening [2] . Nu uit kan worden gegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, kan eiser volgens verweerder worden overgedragen aan Italië.
De beroepsgronden
3. Eiser voert aan dat verweerder zijn aanvraag toch in behandeling dient te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, omdat hij bij een eventuele gedwongen terugkeer naar Italië een reëel risico zou lopen het slachtoffer te worden van een behandeling in strijd met artikel 3 en artikel 13 van het EVRM [3] en artikel 4 van het Handvest [4] . Hij verwijst ter onderbouwing hiervan naar een brief van Vluchtelingenwerk van 12 september 2022. Uit deze brief blijkt dat eiser mogelijk geen toegang zal krijgen tot de asielprocedure omdat er te weinig tolken beschikbaar zijn en omdat je in het bezit moet zijn van een groene pas om toegang te krijgen tot het gebouw waar je asiel aan kunt vragen. Daarnaast is er sprake van een tekort aan opvang door een toename in vluchtelingen, onder andere uit Oekraïne, wat leidt tot een onmenselijke behandeling. Ook is de positie van vluchtelingen in Italië erg zwak en is er sprake van discriminatie. Een schending van artikel 3 en 13 van het EVRM kan niet worden uitgesloten waardoor er geen overdracht kan plaatsvinden.
Het oordeel van de rechtbank
4. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening kan elke lidstaat besluiten een bij hem ingediend asielaanvraag van een andere lidstaat te behandelen ook al is hij daartoe op de grond van de in de Dublinverordening neergelegde criteria niet verplicht.
In paragraaf C2/5 Vreemdelingencirculaire 2000 is bepaald dat verweerder van deze bevoegdheid gebruik maakt indien er concrete aanwijzingen zijn dat de voor de behandeling van de asielaanvraag verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt.
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat de Afdeling [5] recentelijk nog heeft geoordeeld dat ten aanzien van Italië mag worden uitgegaan van het zogenoemde interstatelijk vertrouwensbeginsel [6] . De brief van Vluchtelingenwerk en de daarin vermelde landeninformatie leiden de rechtbank niet tot het oordeel dat er niet langer op kan worden vertrouwd dat Italië de op hem rustende verplichtingen nakomt. Weliswaar worden in de brief van Vluchtelingenwerk bronnen aangehaald die niet zijn betrokken bij de uitspraken van de Afdeling, maar deze brief ziet niet specifiek op de situatie van asielzoekers die op grond van de Dublinverordening worden overgedragen (de zogenoemde Dublinterugkeerders) aan Italië. De Afdelingsuitspraken en de daarin genoemde bronnen doen dit wel. Uit de landeninformatie waarnaar in de brief van Vluchtelingenwerk wordt verwezen blijkt weliswaar dat voor asielzoekers in Italië - net als in Nederland - geldt dat door een toename van de instroom van met name Oekraïense vluchtelingen het momenteel moeilijker is om opvang te verkrijgen, maar niet blijkt dat ook Dublinterugkeerders hierdoor een groot risico lopen in Italië geen opvang krijgen.
Uit de hierboven bedoelde landeninformatie blijkt ook niet dat voor asielzoekers in het algemeen en voor Dublinterugkeerders in het bijzonder geldt dat sprake is van een structurele tekortkoming in de asielprocedure vanwege de door eiser bedoelde problemen met tolken en de voor toegang tot openbare gebouwen benodigde groene pas. Uit de brief van Vluchtelingenwerk blijkt immers dat de Italiaanse autoriteiten hebben beloofd het probleem met de tolken van wie de arbeidsovereenkomsten afloopt op te lossen en dat contracten worden vernieuwd. Niet is gebleken dat dit probleem, waarover op 15 juli 2022 is bericht in een artikel van InfoMigrants, nog niet is opgelost of dat het inmiddels een zodanige omvang heeft gekregen dat sprake is van een structurele tekortkoming in de asielprocedure. Ook de in een brief van 8 februari 2022 vermelde mededeling dat de Italiaanse Association for Legal Studies on Immigration (ASGI) in Italië alarm heeft geslagen over per 1 februari 2022 van kracht geworden nieuwe regels die voorschrijven dat men een nieuwe pas (de groene pas) moet hebben om toegang te krijgen tot openbare gebouwen is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van een structurele tekortkoming in de asielprocedure die ook Dublinterugkeerders treft. Uit de landeninformatie blijkt niet dat de vrees van ASGI dat het benodigd zijn van de groene toegangspas de mogelijkheid van sommige migranten om asiel aan te vragen in gevaar kan brengen is uitgekomen en dat dit ook Dublinterugkeerders treft. Gelet op het voorgaande heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
Conclusie beroep
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het verzoek om een voorlopige voorziening
8. Nu de rechtbank beslist over het beroep van eiser en deze ongegrond verklaart, is er geen reden meer om de voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe daarom af.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter en voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R. Moes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Afdeling bestuursrecht van de Raad van State.
6.Zie de Afdelingsuitspraken van 19 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:881, en 26 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2497.