ECLI:NL:RBDHA:2022:13129

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
C/09/637440 / JE RK 22-2273
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen na ernstige zorgen over hun ontwikkeling en welzijn

In deze zaak heeft de kinderrechter op 14 november 2022 uitspraak gedaan over de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, hierna te noemen [minderjarige01], [minderjarige02] en [minderjarige03]. De zaak is ontstaan naar aanleiding van een verzoekschrift van de Raad voor de Kinderbescherming, ingediend op 1 november 2022, waarin ernstige zorgen over de ontwikkeling van de kinderen werden geuit. De kinderen zijn opgegroeid in een oorlogsgebied en hebben in een vluchtelingenkamp geleefd onder erbarmelijke omstandigheden. Na hun repatriëring in Nederland zijn de kinderen van hun moeder gescheiden, die momenteel in detentie verblijft.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen voorlopig onder toezicht moeten worden gesteld en uit huis geplaatst in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Dit is noodzakelijk om hun ontwikkeling te observeren en te beoordelen welke zorg zij nodig hebben. De moeder, die bijgestaan werd door haar advocaat, heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek en heeft aangegeven dat zij het belangrijk vindt dat de kinderen samen op een veilige plek verblijven.

De kinderrechter heeft de bevoegdheid om deze maatregel te nemen op basis van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 en heeft Nederlands recht toegepast. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, gezien de acute en ernstige bedreiging voor hun welzijn. De kinderrechter heeft de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling opgedragen om de mogelijkheden voor opvang door familieleden te onderzoeken en ervoor te zorgen dat de kinderen contact kunnen houden met hun moeder.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/637440 / JE RK 22-2273
Datum uitspraak: 14 november 2022

Beschikking van de kinderrechter

Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 1 november 2022 verzoekschrift van:

de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden,

hierna te noemen: de Raad,
betreffende de minderjarigen:
  • [minderjarige01] ,geboren op [geboortedatum01] 2007 te [geboorteplaats01] , hierna te noemen: [minderjarige01] ,
  • [minderjarige02] ,voor zover geboren op [geboortedatum02] 2016 te [geboorteplaats02] ,
hierna te noemen: [minderjarige02] ,
-
[minderjarige03] ,voor zover geboren op [geboortedatum03] 2018 te [geboorteplaats02] ,
hierna te noemen: [minderjarige03] ,
hierna ook gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw01] ,

hierna te noemen: de moeder,
BRP-geregistreerd als geëmigreerd,
verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te [verblijfplaats01] ,
bijgestaan door advocaat mr. T. Kocabas te Zoetermeer,

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

Bij beschikking van 2 november 2022 van de kinderrechter in deze rechtbank zijn [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] voorlopig onder toezicht gesteld tot 15 november 2022 en is voor dezelfde duur een machtiging verleend om de kinderen uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Het verzoek is voor het overige aangehouden tot de mondelinge behandeling ter zitting.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken waaronder voornoemde beschikking van 2 november 2022 en de aanvullende schriftelijke informatie van de Raad die ter zitting is voorgelezen en overgelegd.
Op 14 november 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • [naam01] namens de Raad;
  • de moeder, bijgestaan door waarnemend advocaat mr. J.S. Jordan;
  • [naam02] en [naam03] namens de gecertificeerde instelling.
Voorafgaand aan de zitting is [minderjarige01] , in het bijzijn van een begeleider, door de kinderrechter gehoord via een videoverbinding.

Verzoek

Het verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] met toepassing van artikel 1:257 van het Burgerlijk Wetboek en tot het verlenen van een machtiging om de kinderen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De reden daarvoor is dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen. Zij zijn opgegroeid in oorlogsgebied en verbleven de afgelopen jaren in een vluchtelingenkamp, waar zij onder erbarmelijke omstandigheden hebben geleefd en waarschijnlijk traumatische gebeurtenissen hebben meegemaakt. Na de repatriëring zijn de kinderen bij aankomst in Nederland van de moeder gescheiden, als gevolg van de aanhouding van de moeder. De moeder is op dit moment feitelijk niet in staat voor de kinderen te zorgen, omdat zij nu –
en naar verwachting voorlopig – in detentie verblijft. Het is van belang dat de kinderen de komende periode in de accommodatie verblijven, zodat hun gedrag en ontwikkeling kan worden geobserveerd en door professionals kan worden beoordeeld wat de kinderen vragen van hun opvoeders. De komende tijd zal ook worden onderzocht of familieleden in staat zouden zijn om de verzorging en opvoeding van de kinderen op termijn op zich te nemen.
De gecertificeerde instelling onderschrijft het verzoek van de Raad. Ter zitting is verklaard dat het naar omstandigheden goed gaat met de kinderen.
Door en namens de moeder is geen verweer gevoerd. Zij vindt het belangrijk dat de kinderen samen op een veilige plek verblijven en dat er goed voor hen wordt gezorgd. Desgevraagd heeft de moeder verklaard dat sprake was van een – vermoedelijk religieus –huwelijk tussen haar en de vader van [minderjarige02] en [minderjarige03] .

Beoordeling

Bevoegdheid Nederlandse rechter en toepasselijk recht
Uit de beschikking van 2 november 2022 volgt reeds dat de kinderrechter bevoegd is om van deze zaak kennis te nemen. Uit artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 [1] (hierna: HKV 1996) volgt dat de bevoegde rechter zijn interne recht toepast.
De kinderrechter zal daarom Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
De kinderrechter heeft allereerst onderzocht of de moeder gezag heeft. Dit is van belang voor de beantwoording van de vraag of het ouderlijk gezag van de moeder kan worden beperkt door de kinderbeschermingsmaatregel(en). De kinderrechter is daarbij van het volgende uitgegaan. Uit artikel 16, eerste lid, HKV 1996 volgt dat het van rechtswege ontstaan van ouderlijke verantwoordelijkheid wordt beheerst door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Het derde lid van voornoemd artikel bepaalt dat eenmaal verkregen ouderlijke verantwoordelijkheid blijft bestaan na verplaatsing van de gewone verblijfplaats. Artikel 16, vierde lid, HKV 1996 bepaalt dat ouderlijke verantwoordelijkheid van een persoon die deze verantwoordelijkheid nog niet heeft van rechtswege kan ontstaan na verplaatsing van de gewone verblijfplaats, beheerst door het recht van de nieuwe gewone verblijfplaats. Uit artikel 20 HKV 1996 volgt dat het verdrag een universeel toepassingsgebied heeft. Dit betekent dat het verdrag ook geldt indien het recht van een staat wordt aangewezen die geen partij is bij het verdrag, zoals Syrië.
Ten aanzien van [minderjarige01] , die geboren is in Nederland, is de moeder bij geboorte van rechtswege alleen met het ouderlijk gezag belast. Op grond van het Islamitische recht, dat in Syrië wordt gevolgd, dragen zowel de vader als de moeder van rechtswege gezag over hun minderjarige kinderen. Ieder van hen heeft een specifieke vorm van gezag. Het gezag dat aan de moeder toekomt betreft de dagelijkse (feitelijke) materiele zorg over het kind. Het gezag van de vader omvat onder andere de wettelijke vertegenwoordiging van het kind. [2] Hoewel er geen geboorteaktes van [minderjarige02] en [minderjarige03] voorhanden zijn en er om die reden geen hard bewijs is dat de kinderen uit de moeder zijn geboren, vindt de kinderrechter dat vooralsnog voldoende aannemelijk. Om die reden gaat de kinderrechter ervan uit dat een familierechterlijke betrekking bestaat tussen de moeder en de kinderen en dat de moeder van rechtswege (een vorm van) gezag over de kinderen draagt. Op grond van artikel 16, derde lid, HKV 1996 houdt de moeder dit gezag na het verplaatsen van de gewone verblijfplaats. De kinderrechter is van oordeel dat de gewone verblijfplaats van de kinderen inmiddels in Nederland is gelegen. De kinderen zijn met behulp van de autoriteiten (weer) naar Nederland gebracht met het doel hier te blijven en een leven op te bouwen. Voor zover het zou gaan om een voor de moeder beperkte vorm van ouderlijke verantwoordelijkheid die zij deelt met een vader of, door overlijden van de vader, een andere persoon, is de kinderrechter van oordeel dat artikel 16, vierde lid, HKV 1996 grondslag biedt om aan te nemen dat aan de moeder het volledige gezag toekomt zoals bedoeld in artikel 1:247 van het Burgerlijk Wetboek. Ditzelfde geldt indien de kinderen niet staande een in Syrie erkend huwelijk zijn geboren. Daarover is op dit moment niets bekend.
De kinderrechter gaat over tot de beoordeling van het verzoek en is van oordeel dat het dringend en onverwijld noodzakelijk is dat [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] voorlopig onder toezicht van de gecertificeerde instelling worden gesteld en uit huis worden geplaatst. Daartoe wordt in aanmerking genomen dat voldoende gebleken is dat de in artikelen 1:255 en 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden zijn vervuld en dat de maatregelen noodzakelijk zijn om een acute en ernstige bedreiging voor de kinderen weg te nemen.
De kinderrechter overweegt daartoe dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling en het welzijn van [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] , omdat zij zijn opgegroeid in een onveilige omgeving en naar alle waarschijnlijkheid zijn blootgesteld aan extreme omstandigheden. Het is van belang dat onderzocht wordt welke gevolgen dit heeft voor hun ontwikkeling en welke (gespecialiseerde) zorg zij nu en in de toekomst nodig hebben. Daarom vindt ook de kinderrechter het van belang dat [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] nu eerst in een neutrale en professionele omgeving verblijven ter observatie, zodat er meer zicht kan komen op hoe het met hen gaat en wat zij nodig hebben. Daarna kan worden onderzocht waar en bij wie de kinderen het beste – bij voorkeur samen – kunnen opgroeien. De Raad zal de mogelijkheden van opvang door familieleden meenemen in het onderzoek. De gecertificeerde instelling dient zich ervoor in te zetten dat de kinderen contact kunnen hebben met de moeder en eventueel op termijn met familieleden.
Gelet op het voorgaande zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] van 15 november 2022 tot 1 februari 2023 voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden;
machtigt Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden om [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2022 door mr. M.F. Baaij, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.T. Viezee als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 1 december 2022.
Voor zover deze beschikking betrekking heeft op de machtiging tot uithuisplaatsing, kan hoger beroep worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.

Voetnoten

1.Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen.
2.Zie ook ECLI:NL:RBZWB:2020:2149 m.nt. I. Sumner.