ECLI:NL:RBDHA:2022:13112

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
AWB 22/7483
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsweigering tot Nederland op Schiphol en voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 december 2022 uitspraak gedaan over de toegangsweigering van een verzoekster uit Georgië. De verzoekster had op 5 december 2022 een vlucht naar Nederland genomen, maar bij aankomst op Schiphol werd haar de toegang tot Nederland geweigerd. De reden voor de weigering was dat zij niet in het bezit was van de juiste documentatie die het doel en de omstandigheden van haar verblijf in Nederland kon aantonen. De verzoekster heeft hiertegen administratief beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat zij zou worden uitgezet en alsnog toegang zou krijgen tot Nederland.

De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting beoordeeld, gezien de spoedeisendheid. In zijn overwegingen benadrukt de voorzieningenrechter dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventuele bodemprocedure. Hij heeft vastgesteld dat de verzoekster niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar verblijfsdoel en dat er discrepanties in haar verklaringen zijn. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de toegangsweigering niet in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat de verzoekster en haar toekomstige partner elkaar niet goed kennen en de belangen van de Europese Unie bij volksgezondheidsbescherming zwaarder wegen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het administratief beroep geen redelijke kans van slagen had. De uitspraak is openbaar gemaakt op 6 december 2022, en er is geen rechtsmiddel tegen deze uitspraak open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/7483

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 december 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit Georgië, verzoekster

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. mr. W.R.S. Ramhit),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Diender).

Procesverloop

In het besluit van 5 december 2022 heeft verweerder aan verzoekster de toegang tot Nederland geweigerd. [1]
Tegen de toegangsweigering heeft verzoekster administratief beroep ingesteld bij verweerder.
Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is erop gericht te voorkomen dat verzoekster zal worden uitgezet en dat haar alsnog toegang wordt verleend.
Verweerder heeft een reactie ingediend.
Verzoekster heeft hier vervolgens op gereageerd.
Vanwege onverwijlde spoed doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder het houden van een zitting. [2]

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
2. Bij de beoordeling acht de voorzieningenrechter met name van belang of het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag een redelijke kans van slagen heeft.
3. Verzoekster komt uit Georgië. Op 5 december 2022 heeft zij een vlucht naar Nederland genomen. Aangekomen op Schiphol wordt haar de toegang tot Nederland geweigerd. Zij wordt woensdag 7 december of donderdag 8 december uitgezet uit Nederland.
4. Aan de toegangsweigering is ten grondslag gelegd dat verzoekster niet in het bezit is van passende documentatie waaruit het doel en de omstandigheden van haar verblijf in Nederland blijken.
5. Verzoekster is het hier niet mee eens. Allereerst voert zij aan dat het haar niet duidelijk was waarom haar de toegang werd geweigerd. Het besluit is niet meteen aan haar uitgereikt. Verder voert verzoekster aan dat haar ten onrechte de toegang is geweigerd en dat zij aan de voorwaarden voldoet om Nederland in te mogen reizen. Zij is als toerist naar Nederland gekomen om haar toekomstige man ( [A] ) te ontmoeten. Zij heeft een hotel in Amsterdam geboekt. Verzoekster vertrekt op 8 december 2022 weer naar Georgië. Verzoekster merkt op dat zij niet voldoende ruimte heeft gekregen om dit verhaal toe te lichten. Verder voert verzoekster aan dat de toegangsweigering in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dit omdat zij haar toekomstige man niet kan ontmoeten. Tot slot voert verzoekster aan dat door haar korte verblijf in Nederland het terugsturen van haar naar Georgië niet in verhouding staat met de achterliggende reden voor de toegangsweigering.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan verzoekster terecht de toegang tot Nederland is geweigerd. Dat oordeel wordt hieronder toegelicht.
6.1.
Allereerst ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor de conclusie dat het besluit niet op de juiste wijze is bekend gemaakt. Uit het besluit en het proces-verbaal van bevindingen van 5 december 2022 blijkt dat op 5 december 2022 om 19.30 uur het besluit aan verzoekster is uitgereikt. Zij wenste evenwel niet te tekenen voor ontvangst. Dit komt voor haar risico. Zij had dus op de hoogte kunnen zijn van de grondslag van de toegangsweigering. Daar komt bij dat de voorzieningenrechter niet ziet dat verzoekster mogelijk in haar belangen is geschaad. Namens verzoekster is op tijd (op 5 december 2022 om 22.02 uur) een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Verder is haar door de rechtbank op 6 december 2022 om 10.02 uur een kopie van het besluit toegestuurd, waarop zij nog heeft kunnen reageren.
6.2.
Verder heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat verzoekster het doel van haar voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden niet heeft aangetoond. Hieraan heeft verweerder ten grondslag mogen leggen dat er afwijkingen zitten in het reisverhaal van verzoekster. Zo verklaart verzoekster eerst naar Amsterdam te zijn gekomen om door een vriend van haar ( [A] ) te worden rondgeleid. Later verklaart verzoekster dat zij naar Amsterdam is gekomen om [A] beter te leren, omdat haar moeder haar wil uithuwelijken aan hem. Dat zij niet dacht dat dit relevant was om aanstonds te vertellen, kan haar niet baten. Verder heeft zij verklaart dat zij een telefoonnummer moest bellen als zij in Nederland aangekomen was. De verbalisant belt het telefoonnummer en spreekt met een vrouw die zegt dat zij iemand verwacht uit Georgië. Vervolgens vraagt de verbalisant aan verzoekster waarom zij deze vrouw moest bellen als zij in Nederland gearriveerd was. Verzoekster vertelt dan dat zij hier niets vanaf weet.
6.3.
Gelet op vorenstaande blijkt dat er discrepanties zijn in het reisverhaal van verzoekster en verklaart zij niet eenduidig over haar verblijfsdoel in Nederland. Dat verzoekster niet voldoende ruimte heeft gehad om haar verblijfsdoel toe te lichten, ziet de voorzieningenrechter niet. De verbalisant heeft aan verzoekster vragen gesteld over haar verblijfsdoel. Ook heeft de verbalisant op bepaalde punten doorgevraagd en verzoekster geconfronteerd met zijn bevindingen. Verder is aan verzoekster gevraagd om haar zienswijze te geven met betrekking tot de toegangsweigering. Kortom: verzoekster heeft voldoende ruimte gehad om haar verblijfsdoel toe te lichten.
6.4.
Verder constateert de voorzieningenrechter dat geen sprake is van een schending van artikel 8 van het EVRM. Voor zover er familieleven zou moet worden aangenomen, volgt uit de verstrekte informatie dat verzoekster en haar gestelde toekomstige partner elkaar niet of nauwelijks kennen en de toegangsweigering het recht op respect voor het familieleven niet dusdanig schendt dat het belang van de Europese Unie bij de bescherming van de volksgezondheid binnen de Europese Unie en het tegengaan van verdere verspreiding van het coronavirus in de Europese Unie daarvoor zou moeten wijken.
6.5.
Dat de toegangsweigering niet in verhouding staat met de achterliggende reden voor de toegangsweigering, volgt de voorzieningenrechter niet. Om toegang te krijgen tot Nederland (en de EU) moet aan bepaalde voorwaarden worden voldaan. Als niet aan die voorwaarden wordt voldaan wordt de toegang geweigerd, zoals in het geval van verzoekster. Dat iemand maar voor een korte periode in Nederland wil verblijven, maakt niet dat die voorwaarden niet meer gelden of anders moeten worden toegepast.
7. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat op grond van het dossier zoals dat nu is het administratief beroep geen redelijke kans van slagen heeft.
8. Aangezien ook verder, gelet op de betrokken belangen, in dit geval geen aanleiding bestaat voor het treffen van de gevraagde voorziening, zal het verzoek worden afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 december 2022.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 14 en 6 van de Schengengrenscode.
2.Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.