ECLI:NL:RBDHA:2022:13107

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
NL22.840
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag opheffing ongewenstverklaring en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoeker en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor de opheffing van zijn ongewenstverklaring, welke door de Staatssecretaris op 8 juli 2021 werd afgewezen. Hiertegen heeft de verzoeker bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 21 december 2021 ongegrond verklaard. De verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing.

Op 9 juni 2022 heeft de Staatssecretaris het bezwaar van de verzoeker alsnog gegrond verklaard en de ongewenstverklaring opgeheven. Tevens heeft de Staatssecretaris aangegeven bereid te zijn om de proceskosten te vergoeden tot een bedrag van € 759,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de proceskosten voor de bezwaarfase niet in geschil zijn, maar dat de verzoeker ook vergoeding van het betaalde griffierecht vraagt.

De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 759,- voor de rechtsbijstand en heeft de Staatssecretaris opgedragen het door de verzoeker betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 juli 2022 en is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf in aanwezigheid van griffier S. van den Broek.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht zaaknummer: NL22.840
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[verzoeker], verzoeker V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: N. Galjaard).

Procesverloop

Met het besluit van 8 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om opheffing van de ongewenstverklaring afgewezen. Hiertegen heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 21 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard. Hiertegen heeft verzoeker beroep ingesteld.
Met de brief van 8 juni 2022 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken. Met een aparte brief van dezelfde datum heeft verweerder meegedeeld bereid te zijn voor de beroepsprocedure een bedrag van € 759,- aan proceskosten te vergoeden.
Met het besluit van 9 juni 2022 (het nieuwe besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker alsnog gegrond verklaard en de ongewenstverklaring opgeheven. Verweerder heeft de kosten van het bezwaar vergoed tot een bedrag van € 541,-.
Op 10 juni 2022 heeft verzoeker een bericht geüpload waarin hij meedeelt dat het deel van de proceskosten waar met het nieuwe besluit over is beslist niet in geschil is. Wel vraagt verzoeker nog om vergoeding van het betaalde griffierecht.
Met de brief van 16 juni 2022 heeft verweerder (nogmaals) kenbaar gemaakt zich niet te
verzetten tegen veroordeling in de proceskosten tot een bedrag van € 759,-.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten in bestuursrechtelijke gedingen is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
2. Gelet op het hiervoor weergegeven procesverloop stelt de rechtbank vast dat verweerder tegemoet is gekomen aan het bezwaar van verzoeker tegen het bestreden besluit.
3. Verzoeker heeft kenbaar gemaakt dat de proceskosten waar met het nieuwe besluit over is beslist niet in geschil zijn. Dit betreffen de proceskosten voor de bezwaarfase.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
5. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de
Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 759,-;
  • draagt verweerder op het betaalde bedrag aan griffierecht van € 184,- aan verzoeker te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 juli 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. R.J.A. Schaaf S. van den Broek
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten,
kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.