ECLI:NL:RBDHA:2022:1307

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2643
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser met psychische en lichamelijke klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2022 uitspraak gedaan over de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser, die per 18 november 2020 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was stopgezet. Eiser, die zich sinds 2017 ziek had gemeld met psychische klachten gerelateerd aan verslavingsproblematiek, ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en later een ZW-uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beëindiging van de uitkering terecht was, omdat eiser op de datum in geding geschikt werd geacht voor ten minste één van de functies die eerder in het kader van de WIA-beoordeling waren geduid.

De rechtbank heeft de besluitvorming van het Uwv beoordeeld aan de hand van medische rapporten en de argumenten van eiser. Eiser stelde dat hij nog steeds ziek was en niet over duurzaam benutbare mogelijkheden beschikte. Hij verwees naar medische informatie van zijn psychologen en voerde aan dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen. De rechtbank oordeelde echter dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat de bevindingen van de artsen voldoende onderbouwd waren. Eiser werd niet als volledig arbeidsongeschikt beschouwd, en de rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om de beslissing van het Uwv te herzien.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beëindiging van de ZW-uitkering. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische vaststellingen en de rol van eerdere WIA-beoordelingen in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2643

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.L.M. Klinkhamer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. D. Spiering-Kalay),

Procesverloop

In het besluit van 11 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiser ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 18 november 2020 beëindigd.
In het besluit van 2 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat vooraf ging aan deze procedure.
1.1
Eiser werkte laatstelijk als incassospecialist voor 32,02 uur per week. Per
16 januari 2017 heeft hij zich voor dit werk ziekgemeld met psychische klachten gerelateerd aan verslavingsproblematiek. Hij ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Verweerder heeft aan eiser een ZW-uitkering toegekend. Een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd met ingang van 14 januari 2019 aan eiser geweigerd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser werd met zijn beperkingen in staat geacht de functies machinaal houtbewerker (SBC-code 262130), productiemedewerker textiel, geen kleding SBC-code 272043), assemblage medewerker elektrotechnische producten (SBC-code 267041), productiemedewerker (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) en schilder, spuiter (SBC-code 262170) te vervullen.
1.2
Eiser heeft zich met ingang van 18 april 2019 vanuit de WW opnieuw ziek gemeld vanwege een terugval in psychische klachten. Ook is sprake van lichamelijke klachten, te weten claudicatio intermittens (etalagebenen), plasklachten geduid als LUTS en rug- en nekklachten. Eiser was verslaafd aan softdrugs en alcohol. Op grond van een toename van de al langer bestaande psychische klachten en ook nieuwe lichamelijke klachten en waarschijnlijke behandelingen hiervoor, heeft een arts eiser niet in staat geacht om de geduide functies volledig uit te voeren. Vanwege de benodigde behandeling en op preventieve gronden achtte de arts een medische urenbeperking van 20 uur per week van toepassing. [1] Eiser kwam per 18 juli 2019 in aanmerking voor een ZW-uitkering.
De besluitvorming.
2.1
In het kader van de zogeheten eerstejaars Ziektewet-beoordeling heeft een medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De bevindingen daarvan staan vermeld in de rapporten van de bedrijfsarts van 23 maart 2020 en 4 november 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige van 9 november 2020. Op verzoek van eiser is medische informatie bij de huisarts opgevraagd. Na de ontvangst hiervan heeft de bedrijfsarts de beperkingen van eiser vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 4 november 2020. De arbeidsdeskundige is aan de hand van deze FML tot de conclusie gekomen dat eiser vier van de vijf functies die in het kader van de WIA-beoordeling zijn geselecteerd, kan verrichten. Het gaat om de functies productiemedewerker textiel, geen kleding, assemblage medewerker elektrotechnische producten, productiemedewerker (samenstellen van producten) en schilder, spuiter (hierna: de maatgevende arbeid).
2.2
In het primaire besluit heeft verweerder vastgesteld dat eiser per 18 november 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat hij met ingang van deze datum weer geschikt wordt geacht voor de maatgevende arbeid.
3.1
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder opnieuw een medisch onderzoek laten uitvoeren. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 25 februari 2021. Hij vindt dat eiser op medische gronden geschikt is voor het verrichten van de maatgevende arbeid.
3.2
In het bestreden besluit heeft verweerder deze bevindingen overgenomen en beslist dat eiser geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
Standpunt van eiser.
4.1
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij stelt nog steeds ziek te zijn en niet over duurzaam benutbare mogelijkheden te beschikken. Eiser verwijst naar de beschikbare medische informatie van psycholoog L. van der Lubbe en GZ-psycholoog
E. van Loo van 4 februari 2021. Hieruit blijkt dat hij lijdt aan een aantal stoornissen waarvoor diagnoses zijn gesteld. Deze stoornissen waren er volgens eiser ook op de datum in geding (18 november 2020). Eiser vindt dat hiermee bij het vaststellen van de beperkingen onvoldoende rekening is gehouden. Hij wijst er ook op dat er onderzoek loopt naar de ADHD klachten. Ook is er sprake van rugpijn en een ongespecificeerde neurocognitieve stoornis. Eiser is van mening dat verweerder daarom opnieuw de zaak moet onderzoeken. Op basis van de huidige stukken kan niet gezegd worden dat hij geschikt is voor het verrichten van de geduide functies. Verweerder heeft zijn psychische en fysieke klachten niet adequaat vertaald naar beperkingen. Eiser vindt dat hij ook beperkt is voor het vasthouden en verdelen van de aandacht, herinneren, zelfstandig handelen en handelingstempo. Ook is ten onrechte geen medische urenbeperking vastgesteld. Daarvan was in het verleden ook sprake (4 uur per dag).
4.2
Eiser voert ook aan dat de functies niet passend zijn vanwege de beperking die geldt voor werk zonder veelvuldige deadlines. Een functie als productiemedewerker is dan niet geschikt. Daarbij komt dat ook geen rekening is gehouden met het feit dat hij antidepressiva gebruikt. Een dergelijk medicijngebruik is van invloed op zijn functioneren.
4.3
Eiser wijst er tevens op dat hij per 12 april 2021 weer een ZW-uitkering ontvangt. Het rapport van de arts J.F. Poorten en verzekeringsarts D. Beekema dat aan deze toekenning ten grondslag ligt, heeft eiser overgelegd. Eiser heeft er ter zitting op gewezen dat zijn medische situatie toen, bij de beëindiging van de ZW-uitkering per 18 november 2020, niet anders was dan per 12 april 2021 bij de nieuwe toekenning van de ZW-uitkering. Eiser heeft verder nog het ‘opzet plan’ met betrekking tot de behandeling van zijn psychische klachten overgelegd en een medicatieoverzicht.
4.4
Eiser stelt zich tevens op het standpunt dat het te verwachten ziekteverzuim zodanig is dat van duurzaamheid van de arbeidsverrichting geen sprake meer is. Van een werkgever kan in redelijkheid niet worden verlangd hem te laten werken. Hij verwijst hierbij naar het bepaalde in artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (hierna: het Schattingsbesluit).
Beoordeling door de rechtbank.
5.1
In artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW is bepaald dat iemand recht heeft op ziekengeld als hij als gevolg van ziekte of gebreken niet geschikt is voor het verrichten van het eigen werk. De ongeschiktheid om te werken moet rechtstreeks het gevolg zijn van ziekte of gebreken en dat moet objectief medisch vastgesteld kunnen worden.
5.2
De rechtbank stelt vast dat de eerdere WIA-beoordeling nu niet ter discussie staat. De uitkomsten daarvan worden in deze zaak als uitgangspunt aangenomen. Dit betekent dat de in het kader van de eerdere WIA-beoordeling geduide functies in deze zaak als maatgevende arbeid worden aangemerkt, waarbij het voldoende is indien eiser tenminste één van de geduide functies kan verrichten. Er is daarom geen ruimte voor bespreking van arbeidskundige beroepsgronden in deze zaak.
6. De rechtbank moet aan de hand van de beroepsgronden beoordelen of het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en of het standpunt van verweerder met betrekking tot de geschiktheid van eiser voor de maatgevende arbeid juist is. Bij deze beoordeling geldt als uitgangspunt de datum 18 november 2020. Dit is de datum in geding.
7.1
Verweerder heeft zijn besluiten gebaseerd op rapporten van (verzekerings)artsen en arbeidsdeskundigen. Hij mag die rapporten volgen als aan drie voorwaarden is voldaan. De rapporten moeten dan:
- op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
- voldoende begrijpelijk zijn.
7.2
Als eiser van mening is dat een rapport niet aan deze voorwaarden voldoet, dan moet hij uitleggen waarom hij dat vindt. Als eiser het niet eens is met de beoordeling van de (verzekerings)artsen, dan moet hij informatie van een andere arts inbrengen waaruit blijkt dat de beoordeling onjuist is. Het is niet genoeg als eiser alleen zijn gezondheidsklachten noemt.
8.1.1
De rechtbank ziet in de beroepsgronden van eiser geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek van de bedrijfsarts en de verzekeringsarts b&b onzorgvuldig of onvolledig was. Uit het rapport van de bedrijfsarts van 23 maart 2020 blijkt dat het geplande spreekuur vanwege de situatie rondom corona niet kon plaatsgevonden. In plaats daarvan had de bedrijfsarts op 20 maart 2020 telefonisch contact met eiser waarbij is gesproken over de klachten die eiser heeft. Ook heeft de bedrijfsarts op verzoek van eiser medische informatie opgevraagd bij zijn huisarts. Deze informatie heeft de bedrijfsarts ontvangen, waarbij het gaat om een brief van de huisarts van 7 oktober 2020, inclusief diverse bijlagen van specialisten. Op basis van deze informatie en de gegevens verkregen bij het telefonisch spreekuur heeft de bedrijfsarts de beperkingen van eiser in kaart gebracht in de FML van 4 november 2020.
8.1.2
De verzekeringsarts b&b heeft eiser op 3 februari 2021 op het spreekuur gezien. Hij heeft eiser lichamelijk en psychisch onderzocht. Ook heeft hij medische informatie ingewonnen en verkregen bij PsyQ. Deze informatie, waarbij het gaat om de brief van 4 februari 2021, heeft hij bij zijn oordeelsvorming betrokken. Ook de overige beschikbare medische informatie heeft de verzekeringsarts b&b kenbaar bij zijn oordeelsvorming betrokken. De rechtbank vindt dat de bevindingen van het medisch onderzoek helder staan omschreven door de verzekeringsarts b&b in zijn rapport van 25 februari 2021. De verzekeringsarts b&b is ingegaan op de bezwaargronden en eiser is op het spreekuur uitgebreid aan het woord geweest. De verzekeringsarts b&b heeft afdoende uitgelegd waarom hij geen aanleiding ziet om af te wijken van het primaire oordeel van de bedrijfsarts. Ook kan uit het rapport worden afgeleid dat de klachten van eiser niet van zodanige aard zijn dat hij niet als volledig arbeidsongeschikt kan worden beschouwd. Volgens de verzekeringsarts b&b voldoet eiser niet aan de uitzonderingscriteria die hiervoor gelden. Het feit dat geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid, betekent dat benutbare mogelijkheden moeten worden aangenomen.
8.2
De rechtbank heeft evenmin aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen die eiser heeft. Ten opzichte van de eerdere WIA-beoordeling is eiser beperkter geacht in de FML. Zo is eiser aangewezen op een voorspelbare werksituatie en op werk zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen, zonder veelvuldige deadlines en productiepieken en zonder verhoogd persoonlijk risico. Verder is eiser beperkt voor het omgaan met conflicten en geldt een beperking voor vervoer (niet beroepsmatig kan autorijden). Eiser is ook aangewezen op werk dat geen leidinggevende aspecten bevat. Een omgeving waarin eiser in aanraking komt met alcohol en/of drugs is gecontra-indiceerd. Verder kan eiser niet ’s nachts werken en ook niet in onregelmatigheidsdiensten. Bij de beperkingen staan ook enkele toelichtingen vermeld ter verduidelijking en/of nuancering. Zo staat bij werk zonder veelvuldige deadlines vermeld dat eiser bij functies op een laag niveau, een deadline of productiepiek aan kan. Het is niet objectief gebleken dat eiser hiermee tekort is gedaan.
8.3
De door eiser in beroep overgelegde medische informatie leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat eiser op lichamelijk dan wel psychisch gebied, beperkter dient te worden geacht dan verweerder heeft gedaan. De door eiser overgelegde brief van PsyQ van
4 februari 2021 was bij de verzekeringsarts b&b bekend en is door hem betrokken bij zijn oordeelsvorming. Het door eiser overgelegde ‘opzet plan’ heeft betrekking op de behandeldoelen die voor hem zijn vastgesteld voor de periode 1 januari 2022 tot 31 december 2022. Deze informatie heeft dus geen betrekking op de datum in geding (18 november 2020) en kan daarom geen rol van betekenis spelen in deze zaak. Met betrekking tot het door eiser overgelegde medicijnoverzicht merkt de rechtbank op dat eiser zowel op het telefonisch spreekuur van de bedrijfsarts als het spreekuur van de verzekeringsarts b&b heeft aangegeven welke medicijnen hij gebruikt. Er wordt in de rapporten melding van gemaakt en de bedrijfsarts heeft hiermee ook rekening gehouden. Er is in de FML namelijk een beperking geduid voor werk zonder verhoogd persoonlijk risico.
8.4
Het feit dat eiser vanaf 12 april 2021 weer een ZW-uitkering ontvangt leidt de rechtbank ook niet tot het oordeel dat verweerder in deze zaak een onjuiste beslissing heeft genomen. De toekenning van de uitkering per 12 april 2021 houdt verband met het feit dat eiser twee keer per week zou gaan starten met een behandeling voor zijn psychische klachten. De betreffende arts vond het daarom rationeel eiser te accepteren voor de ZW. Dit betreft een andere situatie dan in deze zaak. De rechtbank heeft van eiser op de zitting begrepen dat de behandeling rond de datum in geding (18 november 2020) niet goed op gang kwam vanwege de Coronapandemie. Er was dus sprake van een andere medische situatie.
8.5
De beroepsgrond dat het te verwachten ziekteverzuim zodanig is dat van duurzaamheid van de arbeidsverrichting geen sprake meer is, kan evenmin slagen.
Er is geen medische onderbouwing door eiser gegeven dat het te verwachten ziekteverzuim dusdanig is dat van duurzaamheid van de arbeidsverrichting geen sprake meer kan zijn.
Conclusie.
9. De rechtbank volgt verweerder in de stelling dat eiser op 18 november 2020 geschikt was voor tenminste één van de in het kader van de eerdere WIA geduide functies. Dit betekent dat verweerder de ZW-uitkering terecht met ingang van die datum heeft beëindigd.
10. Gelet op al het voorgaande geeft de rechtbank eiser geen gelijk en verklaart de rechtbank zijn beroep ongegrond. De beëindiging van de ZW-uitkering blijft dus in stand.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, rechter, in aanwezigheid van S.J.W. Stort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Het rapport van de arts van 26 juni 2019.