ECLI:NL:RBDHA:2022:13051

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
6 december 2022
Zaaknummer
C/09/631308 / FA RK 22-4040
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing gezamenlijk gezag en wijziging zorgregeling na verhuizing van de moeder

In deze beschikking heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2022 uitspraak gedaan in een zaak betreffende gezamenlijk gezag en de zorgregeling voor de minderjarige [voornaam minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2015. De moeder, [naam01], heeft verzocht om wijziging van de omgangsregeling, nu zij recentelijk is verhuisd naar [woonplaats01]. De vader, [naam02], heeft verweer gevoerd en verzocht om gezamenlijk gezag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders een ouderschapsplan hebben opgesteld, maar dat hierin niets is opgenomen over het gezag. De vader is ontvankelijk in zijn verzoek om gezamenlijk gezag, ondanks de bezwaren van de moeder. De rechtbank oordeelt dat het in het belang van [voornaam minderjarige01] is dat beide ouders betrokken zijn bij de opvoeding en dat de vader de kans moet krijgen om zijn rol als vader te vervullen. De rechtbank wijst het verzoek van de vader toe en bepaalt dat het gezamenlijk gezag aan beide ouders toekomt. Daarnaast wordt de zorgregeling gewijzigd, waarbij [voornaam minderjarige01] één keer per maand bij de vader verblijft van vrijdagmiddag tot zondagmiddag, en de moeder verantwoordelijk is voor het halen en brengen. De rechtbank verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 22-4040
Zaaknummer: C/09/631308
Datum beschikking: 8 december 2022
Gezag, omgang c.q. verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en informatie-/ consultatieregeling

Beschikking op het op 9 juni 2022 ingekomen verzoek van:

[naam01] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. A. Neermawatie Nandoe te [plaats01] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[naam02] ,

de vader,
wonende te [woonplaats02] ,
advocaat: mr. G.D. Haytink te Den Haag.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek;
- het f-formulier met bijlagen van 7 november 2022 van de zijde van de moeder.
Op 10 november 2022 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader en de moeder met hun advocaten. Namens de Raad voor de Kinderbescherming is [naam03] verschenen.

Feiten

- Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
- Zij zijn de ouders van de nu nog minderjarige [minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2015 te [geboorteplaats01] .
- [voornaam minderjarige01] verblijft bij de moeder.
- De moeder is van rechtswege alleen met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige01] belast.
- De ouders hebben op 8 juni 2021 een ouderschapsplan opgesteld, waarbij – voor zover hier aan de orde – een omgangsregeling is overeengekomen waarbij [voornaam minderjarige01] bij de vader zal zijn in de oneven weken op woensdag en donderdag en in de even weken op donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag.

Verzoek en verweer

De moeder verzoekt wijziging van de door de ouders onderling getroffen omgangsregeling en te bepalen dat:
  • [voornaam minderjarige01] in de oneven weken van vrijdagmiddag tot zondagmiddag bij de vader zal verblijven. Daarbij zal voor de overdracht van [voornaam minderjarige01] naar de andere ouder een centraal punt gekozen worden dat gelegen is halverwege [woonplaats01] en [woonplaats02] . Dit centraal punt is het [hotel01] in [plaats02] aan de [adres01] ( [postcode01] ) alwaar de overdracht om 18.00 uur zal plaatsvinden.
  • Het verblijf van [voornaam minderjarige01] bij de vader door de weeks op de woensdag en de donderdag kan niet meer plaatsvinden. Ook zal de regeling in november en december niet meer in stand blijven. In de plaats daarvan kan de vader doordeweeks videobellen met [voornaam minderjarige01] als daar behoefte naar is en kunnen partijen via de telefoon/mail of bij de overdracht informatie over [voornaam minderjarige01] uitwisselen.
  • De overige bepalingen van het ouderschapsplan van 8 juni 2021 blijven ongewijzigd.
  • Althans een zodanige regeling te bepalen als de rechtbank juist en redelijk acht.
De vader voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Daarnaast verzoekt hij zelfstandig:
  • een zorgregeling vast te stellen waarbij [voornaam minderjarige01] 1 keer per maand van vrijdagmiddag tot en met zondagmiddag bij de vader is, waarbij de moeder [voornaam minderjarige01] brengt en haalt; drie weken gedurende de zomervakantie en twee keer per week beeldbellen;
  • Primair:
hem gezamenlijk met de moeder te belasten met het gezag over [voornaam minderjarige01] ;
Subsidiair:
te bepalen dat de moeder de vader informeert en consulteert over de schoolkeuze van [voornaam minderjarige01] , de vader toegang geeft tot het ouderportaal van school, de vader informeert en toestemming geeft voor het bijwonen van de ouderavond, de moeder de vader inzage geeft in de rapporten van [voornaam minderjarige01] , de moeder de vader 1 keer per kwartaal informeert over schoolactiviteiten van [voornaam minderjarige01] , informeert over sport, hobby’s en (medisch) welzijn van [voornaam minderjarige01] , de vader toestemming geeft om deze bij te wonen indien ouders aanwezig kunnen zijn, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen regeling.

Beoordeling

Gezag
Uit artikel 1:253c BW volgt dat de tot het gezag bevoegde (juridische) vader van het kind, die nooit het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken hem mede met het gezag over het kind te belasten. Het verzoek van de vader wordt slechts afgewezen als er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De vader acht het in het belang van [voornaam minderjarige01] dat hij betrokken blijft bij de opvoeding en een vaderrol vervult. Zeker gelet op de afstand die er door de recente verhuizing van de moeder en [voornaam minderjarige01] is ontstaan, is het van belang dat hij ook wordt belast met het gezag zodat hij echt een vader kan zijn. Daarnaast is de vader bang dat de moeder ineens met [voornaam minderjarige01] naar Bulgarije gaat verhuizen omdat zij daar familie heeft.
De moeder verzet zich tegen toewijzing van het verzoek van de vader. Zij stelt om te beginnen dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. Zij voert aan dat in het ouderschapsplan niks is opgenomen over het gezag en dat de vader daarom nu niet kan verzoeken om gezamenlijk gezag dan wel wijziging van de gezagssituatie. Er is volgens de moeder sprake van een overeenkomst waarin partijen hebben geaccepteerd dat de situatie blijft zoals die was voor het verbreken van de samenwoning namelijk dat de moeder eenhoofdig gezag had. Verder stelt zij zich op het standpunt dat het niet in het belang van [voornaam minderjarige01] is als de vader ook belast wordt met het gezag. De communicatie tussen partijen is behoorlijk verslechterd, zodat de moeder vreest dat de vader bij elke praktische en/of belangrijke zaak over [voornaam minderjarige01] geen medewerking zal verlenen en het gezamenlijk gezag zal gebruiken als pressiemiddel. Bovendien zal het vanwege de afstand niet werkbaar zijn als de moeder bijvoorbeeld bij inschrijving van een school, de instemming en medewerking van de vader moet vragen.
De rechtbank volgt de vader in zijn stelling dat het ouderschapsplan niet gaat over het gezag en dus ook geen onderwerp is van de overeenkomst tussen partijen. De vader is daarom ontvankelijk in zijn verzoek om gezamenlijk gezag en de rechtbank zal zijn verzoek hierna inhoudelijk beoordelen.
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt van de wet(gever) is dat de ouders gezamenlijk het gezag over hun minderjarige kind uitoefenen. De rechtbank constateert dat de verhouding tussen de ouders niet optimaal is, maar dat zij wel in staat zijn tot communicatie. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende gronden aanwezig zijn om het gezamenlijk gezag af te wijzen. De rechtbank acht de (communicatie-) problemen tussen de vader en de moeder niet zodanig ernstig dat het gevaar bestaat dat na toewijzing van het gezag [voornaam minderjarige01] klem of verloren zal raken tussen de ouders. De verstoorde verstandhouding lijkt vooral te worden veroorzaakt door de recente verhuizing van de moeder die de nodige veranderingen met zich mee heeft gebracht. Als er duidelijkheid komt over het gezag en de omgangsregeling zal dit rust brengen en naar verwachting de communicatie verbeteren. Ook heeft de rechtbank geen reden om aan te nemen dat de vader gezagsbeslissingen zal blokkeren. De rechtbank is verder van oordeel dat ook geen andere gronden aanwezig zijn die meebrengen dat het in het belang van [voornaam minderjarige01] noodzakelijk is dat het eenhoofdig gezag van de moeder wordt gehandhaafd. Naar het oordeel van de rechtbank is het in het belang van [voornaam minderjarige01] dat zijn beide ouders een rol hebben in zijn leven en samen beslissingen over hem kunnen nemen. De vader moet de kans krijgen om zijn verantwoordelijkheid hierin te nemen en te groeien in zijn vaderrol nu de situatie is veranderd en partijen niet meer samen zijn.
Dit betekent dat de rechtbank het verzoek van de vader om gezamenlijk met de moeder met het gezag over [voornaam minderjarige01] te worden belast zal toewijzen.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling)
Vast staat dat na de vastlegging van de zorgregeling in het ouderschapsplan de omstandigheden zijn gewijzigd. Immers, de moeder is in de zomer van 2022 met [voornaam minderjarige01] verhuisd van [plaats01] naar [woonplaats01] , waar zij is gaan samenwonen met haar huidige partner. Hierdoor kan de bestaande omgangsregeling niet meer gerealiseerd worden.
De moeder verzoekt daarom een omgangsregeling waarbij [voornaam minderjarige01] in de oneven weken bij de vader is van vrijdagmiddag tot zondagmiddag en de overdracht halverwege plaatsvindt in [plaats02] . Ook kan de vader door de week videobellen als daar behoefte aan is.
Volgens de vader is de door de moeder voorgestelde omgangsregeling niet haalbaar en ook niet in het belang van [voornaam minderjarige01] . De vader werkt meer dan fulltime in een bakkerij. Vanwege zijn werktijden moet hij doordeweeks om 4 uur opstaan en dus gaat hij om 20 uur naar bed anders houdt hij het niet vol. De afstand tussen [woonplaats02] en [woonplaats01] is, zonder oponthoud, 3 uur met de auto en 4 uur met het openbaar vervoer. De vader kan [voornaam minderjarige01] op vrijdag onmogelijk ophalen, ook niet in [plaats02] . De vader acht het niet in het belang van [voornaam minderjarige01] dat hij om de week in het weekend zes tot tien uur in de auto zit. Hij stelt daarom een zorgregeling voor van één keer per maand, waarbij de moeder [voornaam minderjarige01] haalt en brengt. Zij heeft ervoor gekozen om naar [provincie01] te verhuizen en het is voor de vader gezien zijn werktijden praktisch niet haalbaar om [voornaam minderjarige01] te halen en te brengen, ook niet halverwege. Daarbij komt dat de vader niet goed kan autorijden en daarom aangewezen is op het openbaar vervoer.
De rechtbank overweegt dat [voornaam minderjarige01] de afgelopen periode veel te verwerken heeft gekregen. Eerst het uit elkaar gaan van zijn ouders en vrij kort daarna de verhuizing van [plaats01] naar het platteland in [provincie01] . Hij heeft zijn vader daardoor de afgelopen tijd onregelmatig gezien. Het is voor [voornaam minderjarige01] belangrijk dat hij (onbelast) contact heeft en kan hebben met zijn beide ouders. Gelet op de draagkracht van de vader en de afstand die moet worden afgelegd, is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [voornaam minderjarige01] is als hij één keer per maand een weekend bij de vader is. De rechtbank ziet hierbij aanleiding te bepalen dat de moeder [voornaam minderjarige01] haalt en brengt. Hiertoe overweegt de rechtbank dat het de keuze van de moeder geweest om zo ver weg te gaan wonen en dat de moeder de vader in eerste instantie had gezegd dat zij het halen en brengen op zich zou nemen. De vader heeft gemotiveerd betoogd dat het halen en brengen voor hem grote problemen oplevert. Verder was de moeder bereid om [voornaam minderjarige01] twee keer per maand halverwege (bij [plaats02] ) te brengen en te halen en zal zij nu met [voornaam minderjarige01] één keer per maand de gehele afstand van [woonplaats01] naar [woonplaats02] en andersom moeten afleggen. Per saldo hoeft zij in een maand dus niet meer te reizen dan in haar eigen voorstel.
Tegen de verzoeken van de vader over de zomervakantie en het beeldbellen heeft de moeder geen verweer gevoerd, zodat de rechtbank die verzoeken als onweersproken en in het belang van [voornaam minderjarige01] zal toewijzen.
Informatie- en consultatieregeling
Nu bij deze beschikking het gezamenlijk gezag over [voornaam minderjarige01] aan de ouders wordt toegekend, komt de rechtbank niet toe aan het subsidiaire verzoek van de vader ten aanzien van de informatie- en consultatieregeling.
De rechtbank zal het verzoek van de vader in zoverre afwijzen.

Beslissing

De rechtbank – met wijziging in zoverre van de onderling getroffen regeling – :
bepaalt dat aan de vader en de moeder gezamenlijk het gezag zal toekomen over de minderjarige [minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2015 te [geboorteplaats01] ;
bepaalt dat [voornaam minderjarige01] bij de vader zal zijn één keer per maand van vrijdagmiddag tot en met zondagmiddag waarbij de moeder [voornaam minderjarige01] haalt en brengt, alsmede drie weken aaneengesloten gedurende de zomervakantie en twee keer per week beeldbellen,
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. de Jong-Kwestro, kinderrechter, bijgestaan door
D. van den Born als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 december 2022.