ECLI:NL:RBDHA:2022:13040

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
6 december 2022
Zaaknummer
C/09/596822 / HA ZA 20-747
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op auteursrecht door Koninklijke Bibliotheek; geen toestemming voor online publicatie aan nieuw publiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Koninklijke Bibliotheek (KB) over inbreuk op het auteursrecht. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. V.S. Bouman, vorderde schadevergoeding van de KB omdat deze zonder toestemming het boek van de eiser op haar digitale platform had gepubliceerd. De rechtbank oordeelde dat de KB inbreuk had gemaakt op het auteursrecht van de eiser, omdat de publicatie op de website van de KB en de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL) als een mededeling aan een nieuw publiek werd aangemerkt. De rechtbank verwierp het verweer van de KB dat de publicatie onder het citaatrecht viel en dat het boek als verweesd werk kon worden gekwalificeerd. De rechtbank concludeerde dat de vrijheid van meningsuiting van de KB niet zwaarder woog dan de auteursrechten van de eiser. De rechtbank kende de eiser een schadevergoeding toe van € 1.100,-, te vermeerderen met wettelijke rente, en veroordeelde de KB in de proceskosten van de eiser, die in totaal € 7.022,97 bedroegen. De vorderingen van de eiser in het incident werden afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/596822 / HA ZA 20-747
Vonnis van 19 oktober 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser in het incident,
eiser in de hoofdzaak,
advocaat mr. V.S. Bouman te Amsterdam,
tegen
DE PUBLIEKRECHTELIJKE RECHTSPERSOON KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK,
gevestigd te Den Haag,
verweerster in het incident,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. Chr. A. Alberdingk Thijm te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en de KB worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 de dagvaarding van 4 juni 2020, met producties 1 tot en met 4;
 de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 14;
 de mondelinge behandeling van 15 oktober 2021, waarbij [eiser] niet is verschenen, mede omdat zijn toenmalige advocaat zich had onttrokken als advocaat;
 de akte aanvullende productie 4 van [eiser];
 de akte aanvullende producties 15 en 16 van de KB;
 de mondelinge behandeling van 17 maart 2022, waarbij de toenmalige advocaat van [eiser] zich wederom heeft onttrokken als advocaat en waarbij [eiser] een verzoek tot wraking heeft gedaan waardoor de procedure is geschorst;
 de beslissing van de wrakingskamer van 22 april 2022 waarbij het verzoek tot wraking door [eiser] niet ontvankelijk is verklaard;
 het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 1 september 2022, met de daarin genoemde processtukken (met daaraan gehecht de door partijen overgelegde comparitieaantekeningen) en de e-mails van de advocaten van beide partijen van 19 september 2022 met opmerkingen over het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De KB is een instelling voor cultureel erfgoed en waarborgt de nationale bibliotheekcollectie van Nederland. De KB maakt de bibliotheekcollectie zichtbaar en bruikbaar voor alle Nederlanders en ondersteunt daarnaast wetenschappelijk onderzoek in Nederland door toegang te verlenen tot haar fysieke en digitale collectie. Een van de wettelijke taken van de KB is het in stand houden van de landelijke digitale bibliotheek. In dit kader zijn de activiteiten van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (hierna: DBNL) ondergebracht bij de KB. Op de website van DBNL worden teksten op laagdrempelige en kosteloze wijze aan eenieder beschikbaar gesteld.
2.2.
Op 6 maart 1989 heeft het NRC het opiniestuk ‘
[titel1]’, gepubliceerd, onder vermelding van de auteur [auteur1].
2.3.
Op 8 maart 1989 heeft het NRC de vaste column van [auteur2] (hierna: [auteur2]) gepubliceerd, waarin hij het “[titel2]” weggegooid geld noemt.
2.4.
In oktober 1990 is het boek ‘
[titel3]’ (hierna: het Boek) uitgegeven. Het Boek is geschreven onder het pseudoniem [auteur1].
2.5.
Op 16 december 1992 is [eiser] door deze rechtbank veroordeeld tot een geldboete voor het zich schriftelijk (het Boek) beledigend uitlaten over dan wel het aanzetten tot haat tegen en discriminatie van mensen wegens hun ras en/of godsdienst.
2.6.
Hierna is het Boek uit de handel gehaald.
2.7.
In 2003 is het boek ‘
[titel4]’, geschreven door [auteur3], uitgegeven (hierna: [titel4]). In [titel4]
wordt de schrijfstijl van [auteur1] onderzocht en wordt [auteur2] aangewezen als mogelijke schrijver van het Boek.
2.8.
[titel4] is in oktober 2014 opgenomen in DBNL in verband met een project om de 1.000 belangrijkste teksten uit de Nederlandse cultuurgeschiedenis te digitaliseren met als doel de teksten aan de volgende generatie door te geven. Om de context van [titel4] goed weer te geven en ter illustratie van het standpunt van de auteur, is ook het Boek in oktober 2014 opgenomen in de DBNL.
2.9.
Op 8 mei 2017 hebben de KB en Stichting Lira (hierna: Lira) een overeenkomst gesloten waarbij Lira aan de KB een niet-exclusieve licentie verleent om boeken die niet meer commercieel verkrijgbaar zijn, kosteloos online op DBNL beschikbaar te stellen, tegen betaling van een jaarlijkse vergoeding door de KB (hierna: Lira-overeenkomst). Partijen zijn ook een vrijwaring overeengekomen die als volgt luidt:
“Lira vrijwaart de KB voor aanspraken van Rechthebbenden voor het digitaliseren van de Werken, het Online en Onsite beschikbaar stellen van de Werken en het digitaal aanleveren van de Werken (…), ook in het geval de Rechthebbenden niet zijn aangesloten bij Lira. (…)”
2.10.
Per e-mail van 7 december 2017 heeft [eiser] zich via zijn toenmalige advocaat bij de KB bekend gemaakt als auteur van het Boek en de KB gesommeerd het Boek per ommegaande van DBNL te verwijderen.
2.11.
In reactie hierop van 15 december 2017 heeft de KB aan [eiser] verzocht om sluitend bewijs te sturen dat hij de auteur van het Boek is. Ook heeft de KB [eiser] gewezen op de vergoeding waar hij op basis van de
Lira-overeenkomst aanspraak op kan maken.
2.12.
Na overlegging van diverse stukken door de toenmalige advocaat van [eiser], heeft de KB op 22 mei 2018 het Boek van DBNL verwijderd.
2.13.
Per e-mail van 8 maart 2020 heeft de toenmalige advocaat van [eiser] de KB gesommeerd om aansprakelijkheid te erkennen voor de inbreuk op het auteursrecht van [eiser]. Daarnaast is de KB verzocht opgave te doen van de periode dat het Boek te koop is aangeboden, het aantal downloads, de omzet die is gerealiseerd en de winst die is behaald.
2.14.
In reactie hierop van 9 maart 2020 heeft de KB aan [eiser] bericht dat ze het Boek niet ter verkoop heeft aangeboden en dat daarom de gestelde vragen niet van toepassing zijn. In de hierna tussen partijen gevoerde correspondentie is de KB zich op het standpunt blijven stellen dat zij niet gehouden is de gevraagde opgave te verstrekken en dat [eiser] aanspraak kan maken op een bescheiden vergoeding van Lira.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, kort gezegd en na eiswijziging, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
in het incident
3.1.1.
de KB veroordeelt tot verstrekking van een overzicht waaruit blijkt
a) het aantal keren dat het Boek is ingezien op de websites van de KB en DBNL, en
b) het aantal keren dat het Boek van die websites is gedownload, een en ander
binnen tien werkdagen na vonnis en op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag of dagdeel, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 10.000,-;
in de hoofdzaak
3.1.2.
de KB veroordeelt tot:
primair:- vergoeding van de schade die [eiser] heeft geleden in verband met de publicatie van het Boek op de websites van de KB en DBNL, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2018;
subsidiair:- betaling van een billijke vergoeding in verband met de publicatie van het Boek op de websites van de KB en DBNL, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2018;
in het incident en in de hoofdzaak
3.1.3.
de KB veroordeelt in de kosten van deze procedure ex artikel 1019h Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), te vermeerderen met de explootkosten en het griffiegeld.
3.2.
[eiser] legt aan deze vorderingen ten grondslag dat de KB met de publicatie van het Boek op DBNL, zonder toestemming daarvoor van [eiser], inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van [eiser]. Als gevolg hiervan heeft [eiser] schade die de KB aan hem moet vergoeden.
3.3.
De KB voert gemotiveerd verweer en concludeert tot het niet-ontvankelijk verklaren van [eiser] in zijn vorderingen dan wel het afwijzen van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure op de voet van artikel 1019h Rv. De KB stelt onder meer dat geen sprake is van een inbreuk op het auteursrecht, omdat het Boek moet worden aangemerkt als citaat, verweesd werk en/of
out of commerce-werk, het Boek niet ter beschikking is gesteld aan een nieuw publiek en de vrijheid van meningsuiting zwaarder moet wegen dat de bescherming van de auteursrechten van [eiser].
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in het incident en in de hoofdzaak
Inleiding
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] auteursrechthebbende is op het Boek. Vast staat ook dat de KB het Boek van oktober 2014 tot en met 22 mei 2018 heeft gepubliceerd op de website van DBNL. Kern van deze zaak is of de KB met de publicatie van het Boek inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van [eiser].
4.2.
[eiser] heeft in het incident verzocht om opgave van het aantal keren dat het Boek is ingezien op en gedownload van de website van de KB en DBNL, omdat het aantal inzagen en downloads een factor vormen bij het bepalen van de omvang van een (billijke) schadevergoeding. Teneinde een oordeel te kunnen geven over eventuele schade, moet eerst worden vastgesteld of sprake is van een inbreuk op het auteursrecht. Daarom wordt eerst beoordeeld of de KB met de publicatie van het Boek op DBNL inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van [eiser].
Mededeling aan nieuw publiek
4.3.
Openbaar maken in de zin van de Auteurswet (hierna: AW) vereist dat het werk op een of andere manier aan het publiek ter beschikking komt. De KB stelt dat zij geen inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht, omdat de KB met het openbaar maken van het Boek op DBNL weliswaar een mededeling aan het publiek heeft verricht, maar dit publiek niet als nieuw kan worden aangemerkt. Volgens de KB is het Boek al jarenlang, kennelijk met toestemming van [eiser], online vrij toegankelijk waardoor het Boek op DBNL niet aan een ander publiek ter beschikking wordt gesteld dan het algemene internetpubliek dat er al over kon beschikken.
4.4.
De rechtbank volgt de KB daarin niet. Er is sprake van een nieuw publiek als dat publiek door de houder van het auteursrecht nog niet in aanmerking werd genomen toen hij of zij toestemming verleende voor de oorspronkelijke mededeling van zijn/haar werk aan het publiek. [1] In de onderhavige zaak gaat het om de publicatie van het Boek op internet en niet een fysieke uitgave van het Boek. [eiser] had ten tijde van het uitgeven van het Boek (in 1990) geen rekening hoeven houden met dit internetpubliek. Dit betekent dat met het beschikbaar stellen van het Boek op DBNL sprake is van een mededeling aan een nieuw publiek. Dat ook anderen het Boek op internet hebben gepubliceerd maakt dit niet anders. De KB gaat er vanuit dat [eiser] hiervoor toestemming heeft gegeven, maar [eiser] betwist dit. Daarmee is niet vast komen te staan dat [eiser] toestemming heeft gegeven voor de publicaties op andere websites.
Citaatrecht
4.5.
Volgens artikel 15a Aw (een implementatie van artikel 5, lid 3 onder d
van Richtlijn 2001/29/EG) [2] , wordt het citeren uit een werk in een aankondiging, beoordeling, polemiek of wetenschappelijke verhandeling niet als inbreuk op het auteursrecht op een werk beschouwd, mits aan de voorwaarden zijn voldaan die in dat artikel worden genoemd. Ook publicatie van een geheel werk kan, onder omstandigheden, een citaat kan zijn. Hierbij is vereist dat het werk (in dit geval het Boek) wordt gebruikt ter illustratie van een uitlating of ter verdediging van een opvatting, dan wel om een intellectuele confrontatie teweeg te brengen tussen het werk en de uitlating van de gebruiker. Ook moet de citeerder het geciteerde werk (het Boek) in een rechtstreeks en nauw verband brengen met zijn eigen beschouwingen om zo de intellectuele conformatie met andermans werk aan te kunnen gaan. [3]
4.6.
De KB stelt dat het opnemen van het Boek als citaat, vereist was om [titel4]
in de juiste context te plaatsen en om discussie op te wekken over het werk van [eiser]. De rechtbank volgt haar daarin niet. De KB gaat er aan voorbij dat in [titel4] op meerdere pagina’s wordt geciteerd uit het Boek. In feite heeft de auteur, [auteur3], zelf al een afweging gemaakt welke citaten uit het Boek relevant waren ter illustratie of om een intellectuele confrontatie teweeg te brengen. De KB heeft niet toegelicht waarom de citaten in [titel4] onvoldoende waren om de context te schetsen en de discussie op te wekken en dus waarom het opnemen van het hele Boek als citaat noodzakelijk was. Bovendien is, zoals [eiser] terecht betoogt, geen sprake van een eigen beschouwing van de KB. De KB is immers niet de auteur van [titel4]
. Aldus heeft de KB niet aangetoond dat het opnemen van het hele Boek als citaat noodzakelijk was ter illustratie van een uitlating of ter verdediging van een opvatting, dan wel om een intellectuele confrontatie teweeg te brengen. Dit heeft als gevolg dat niet is voldaan aan de vereisten die worden gesteld aan citeren, zodat de KB geen beroep toekomt op het citaatrecht.
Vrijheid van meningsuiting
4.7.
De KB stelt dat haar vrijheid van meningsuiting zwaarder dient te wegen dan de belangen van [eiser] als auteursrechthebbende op het Boek. De publicatie van het Boek dient een wetenschappelijk doel (het is voor niet-commerciële doeleinden opgenomen in DBNL), omdat het een werk is van algemeen maatschappelijk belang en onderwerp was van maatschappelijke discussie. Bovendien wordt met de publicatie voorkomen dat Boek in de vergetelheid raakt.
4.8.
[eiser] betwist dit en voert daarnaast aan dat de vrijheid van meningsuiting alleen relevant is bij de beoordeling van een wettelijke beperking op het auteursrecht, zoals bijvoorbeeld het citaatrecht.
4.9.
Anders dan [eiser] betoogt, kan de vrijheid van meningsuiting een zelfstandige beperking op het auteursrecht vormen. Beoordeeld wordt daarom of de KB een geslaagd beroep kan doen op haar vrijheid van meningsuiting.
4.10.
De rechtbank overweegt dat, met name in de elektronische omgeving, er een rechtvaardig evenwicht moet worden gewaarborgd tussen de belangen van auteursrechthebbenden enerzijds en de belangen en de fundamentele rechten van gebruikers van beschermd materiaal, zoals de vrijheid van meningsuiting, anderzijds. [4] [eiser] heeft onweersproken aangevoerd dat zijn belang is gelegen in de mogelijkheid om het Boek commercieel te exploiteren. De KB heeft weliswaar aangetoond dat het Boek nog steeds op meerdere plaatsen op internet vrij toegankelijk is, maar [eiser] heeft aangegeven hier tegen op te treden. Daar tegenover staat het belang van de KB om het Boek op wetenschappelijke gronden te publiceren.
4.11.
Vast staat dat het Boek in de DBNL is opgenomen ter illustratie en weergave van de context van [titel4]. Het Boek speelt dus een ondergeschikte rol ten opzichte van [titel4]. Verder is in bovenstaande paragraaf geoordeeld dat de KB geen beroep kan doen op het citaatrecht omdat [titel4] zelf voldoende citaten uit het Boek bevat. In zoverre heeft de KB geen groot belang bij haar beroep op vrijheid van meningsuiting om het Boek als geheel citeren. Tot slot is de maatschappelijke discussie die in het verleden is gevoerd over de identiteit van de auteur van het Boek, waarop de KB zich beroept, nu niet meer actueel. Dit maakt dat de publicatie van het Boek slechts een beperkt wetenschappelijk doel dient. Bij deze stand van zaken moet het belang van [eiser] om het Boek commercieel te kunnen exploiteren prevelaren boven het belang van de KB om het Boek in het kader van de wetenschap te publiceren. Het verweer van de KB wordt verworpen.
Verweesd werk
4.12.
Volgens de KB kwalificeerde het Boek als verweesd werk als bedoeld in artikel 16o Aw, omdat de auteur dan wel rechthebbende van het Boek onbekend was. [eiser] betwist dit en stelt dat voor de eerste periode van de publicatie geen beroep kan worden gedaan op de regeling voor verweesde werken, omdat die pas op 29 oktober 2014 in werking is getreden.
4.13.
De rechtbank constateert dat niet is voldaan aan de vereisten van een verweesd werk in de zin van voornoemd wetsartikel. Hiermee kan in het midden blijven of de regeling voor verweesde werken van toepassing was toen het Boek in oktober 2014 werd gepubliceerd. Op grond van artikel 16p, lid 1, Aw was de KB verplicht zorgvuldig onderzoek te doen naar de rechthebbende van het Boek. Lid 6 van dit artikel bepaalt dat bijgehouden moet worden welke bronnen in het kader van dat onderzoek zijn geraadpleegd en welke informatie hieruit is voortgekomen. De KB stelt dat dit onderzoek is verricht en dat de rechthebbende van het Boek niet met zekerheid kon worden achterhaald omdat [eiser] zijn identiteit verborgen hield en er teveel speculaties waren over verschillende auteurs van het Boek. [eiser] voert aan dat de identiteit van zijn advocaat via het internet te achterhalen was en dat daarmee ook zijn eigen identiteit viel te achterhalen. De KB heeft haar stelling dat er onderzoek is verricht niet met stukken onderbouwd. In haar conclusie van antwoord heeft de KB aangegeven dat zij als rechtsopvolger van DBNL niet beschikt over documentatie waaruit blijkt welk onderzoek is verricht. Aldus heeft de KB niet voldaan aan haar verplichting van artikel 16p, lid 5 Aw. Dat [eiser] zijn echte naam uit de publiciteit heeft gehouden en er gespeculeerd werd over de naam van de auteur, ontslaat de KB niet van haar onderzoekplicht naar de rechthebbende. Wel kunnen dergelijke omstandigheden van invloed zijn op de intensiteit van het onderzoek. In het geval van [eiser] is echter überhaupt niet vast te stellen of en welk onderzoek heeft plaatsgevonden. Nu niet is gebleken dat de KB eigen onderzoek heeft verricht naar de identiteit van de persoon achter [auteur1], heeft de KB niet voldaan aan haar verplichting van artikel 16p Aw. Het verweer van de KB dat het Boek een verweesd werk was slaagt daarom niet.
Out of commerce-werk
4.14.
Tot slot kwalificeert het Boek volgens de KB als
out of commercewerk (hierna: OCC-werk) in de zin van artikel 8 van de Richtlijn 2019/790. [5] Op grond van dit artikel mocht de KB als instelling van cultureel erfgoed het Boek, dat niet meer in de handel verkrijgbaar was, publiceren in haar online archieven aangezien zij daarvoor een licentie had van een Collectieve Beheersorganisatie (hierna: CBO), te weten de Lira-overeenkomst. Voor de periode dat het Boek online stond heeft [eiser] recht op de licentievergoeding van Lira.
4.15.
De rechtbank constateert dat Richtlijn 2019/790 op 17 april 2019 in werking is getreden, terwijl het Boek al op 22 mei 2018 van DBNL is verwijderd. Dit betekent dat Richtlijn 2019/790 niet van toepassing is en het Boek niet wettelijk kan worden aangemerkt als OCC-werk.
4.16.
Volgens de KB bestond de regeling uit artikel 8 van Richtlijn 2019/790 (later geïmplementeerd in artikelen 44 en 44a Aw), voor implementatie in de praktijk al in de vorm van een vrijwaring verstrekt door Lira aan de KB voor aanspraken van rechthebbenden, ook indien zij niet bij Lira waren aangesloten (zie hiervoor onder 4.14). De KB stelt dat zij meermalen aan [eiser] heeft meegedeeld dat hij bij Lira aanspraak kon maken op een vergoeding voor de periode dat het Boek op DBNL stond, maar dat hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt.
4.17.
Het voorgaande kan de KB niet baten. De Lira-overeenkomst en de daarin gemaakte afspraken gelden alleen in de verhouding tussen de KB en Lira, en niet tussen de KB en [eiser]. [eiser] is geen partij bij de Lira-overeenkomst. Dit betekent dat [eiser] zich rechtstreeks tot de KB kan wenden met een verzoek tot vergoeding voor de periode dat het Boek op DBNL stond.
Tussenconclusie
4.18.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat geen sprake is van een mededeling aan een nieuw publiek, een verweesd werk of een OCC-werk. Ook komt de KB geen beroep toe op het citaatrecht. Het auteursrecht van [eiser] prevaleert boven de vrijheid van meningsuiting van de KB. Dit betekent dat de KB met de publicatie van het Boek op DBNL, zonder toestemming daarvoor van [eiser], inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van [eiser]. In het navolgende wordt beoordeeld of [eiser] als gevolg hiervan schade heeft geleden en aanspraak kan maken op schadevergoeding.
Schade
4.19.
[eiser] stelt dat hij schade heeft geleden doordat de mensen die op DBNL het Boek hebben gedownload, het niet meer fysiek zullen aanschaffen. Het aantal potentiële kopers van het Boek is daardoor verminderd. Daarom is het bij het vaststellen van de vergoeding van belang om het aantal inzagen en downloads van het Boek op DBNL te weten.
4.20.
Mocht [eiser] al schade hebben geleden, dan is deze schade volgens de KB beperkt. Bij het bepalen van de omvang van de vergoeding moeten de tarieven van Lira leidend zijn. De KB heeft verwezen naar een staffel van Lira op basis waarvan [eiser] aanspraak kan maken op een vergoeding van € 275,-.
4.21.
De rechtbank stelt vast dat het Boek ten tijde van de publicatie op de website van DBNL niet in de handel verkrijgbaar was. Doordat het Boek kosteloos op DBNL stond en het Boek daadwerkelijk werd ingezien dan wel gedownload, hebben mensen het Boek kunnen lezen zonder dat [eiser] als rechthebbende daarvoor betaald kreeg. [eiser] heeft dan ook mogelijk schade geleden door de publicatie van het Boek op DBNL en kan aanspraak maken op een vergoeding. De omvang van deze schade is beperkt. Weliswaar heeft [eiser] verklaard dat hij het Boek zelf commercieel wilde exploiteren, maar niet is gebleken dat hij het Boek actief verkocht of daar reclame voor maakte.
4.22.
Bij het bepalen van de vergoeding zijn het aantal keren dat het Boek is ingezien of gedownload niet van belang. De KB is geen commerciële instelling. Ze heeft het Boek kosteloos aangeboden en geen inkomsten gegenereerd met de publicatie van het Boek. Dit betekent dat de vordering in het incident wordt afgewezen. De rechtbank zoekt aansluiting bij de Lira tarieven, waarbij voor het online zetten van 1 tot 100 werken van één auteur een vergoeding van € 75,- per jaar wordt toegekend. Het Boek stond van oktober 2014 tot en met 22 mei 2018 op DBNL, dit is drie jaar en acht maanden. De rechtbank zal de duur naar boven afronden en (€ 75,- x vier jaar) € 1.100,- aan vergoeding toewijzen.
Conclusie
4.23.
De primaire vordering van [eiser] in de hoofdzaak wordt toegewezen. De rechtbank begroot de schade op € 1.100,- en veroordeelt de KB tot betaling van dit bedrag aan [eiser]. De gevorderde rente zal als onbetwist per 23 mei 2018 worden toegewezen. De vordering van [eiser] in het incident wordt afgewezen. Dit betekent dat de KB als grotendeels in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld in de kosten van de procedure van [eiser].
Proceskosten
4.24.
[eiser] maakt aanspraak op vergoeding van de volledige proceskosten als bedoeld in artikel 1019h Rv. Hij heeft zijn kosten gespecificeerd op een bedrag van € 5.077,50 inclusief BTW en exclusief griffierecht en explootkosten. Daarnaast maakt [eiser] aanspraak op vergoeding van de kosten die hij heeft gemaakt in een eerdere fase van deze procedure bij andere advocaten, zijnde € 1.974,17 in totaal.
4.25.
Om de redelijkheid en evenredigheid van de advocaatkosten te beoordelen, zoekt de rechtbank aansluiting bij de Indicatietarieven in IE-zaken (versie april 2017). Deze zaak moet worden aangemerkt als een normale bodemzaak (categorie II.a).
4.26.
De advocaat van [eiser] stelt dat in het gespecificeerde bedrag zijn uren gemaakt voor de voorbereiding van de zitting en het bijwonen daarvan niet zijn inbegrepen en begroot dit op acht uur. De rechtbank constateert dat de zitting van kortere duur was dan oorspronkelijk stond gepland (1,5 uur) en dat de spreekaantekeningen van mr. Bouman vier pagina’s tellen. Daarom gaat de rechtbank uit van nog eens vier uren x een uurtarief van € 338,50, derhalve € 1.354,-. Daarmee komen de advocatenkosten gemaakt door mr. Bouman uit op (€ 5.077,50 + € 1.354,-) € 6.431,50 inclusief BTW. De gevorderde explootkosten (€ 106,47) en griffiegeld (€ 83,-) worden eveneens toegewezen.
4.27.
De door [eiser] gemaakte advocatenkosten in een eerder fase van deze procedure van € 1.974,17 worden niet volledig toegewezen. Een van de posten betreft de kosten gemaakt door Marxman Advocaten. In haar Memo van 24 december 2021 heeft Marxman zelf te kennen gegeven dat Van Aardland haar heeft gevraagd om advies en tegenargumenten. Marxman zegt uitdrukkelijk niet betrokken te zijn bij de verdere procedure. Nu Marxman als deskundige en niet als advocaat van [eiser] moet worden aangemerkt, komen de gevorderde kosten van Marxman, in totaal € 1.084,78, niet voor vergoeding in aanmerking. De overige posten betreffen wel advocaatkosten en worden als niet betwist toegewezen, groot € 402,-.
4.28.
De rechtbank zal een bedrag van € 7.022,97, inclusief explootkosten, griffiegeld en BTW toewijzen.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst de vorderingen af;
in de hoofdzaak
5.2.
veroordeelt de KB tot vergoeding aan [eiser] van de schade die hij heeft geleden in verband met de publicatie van het Boek op de websites van de KB en DBNL, begroot op € 1.100,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf 23 mei 2018 tot aan de voldoening;
5.3.
veroordeelt de KB in de proceskosten in de zin van art. 1019h Rv, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] zijn begroot op € 7.022,97;
5.4.
begroot de nakosten op € 163.- zonder betekening, verhoogd met € 85,- in geval van betekening;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Voetelink, rechter-plaatsvervanger in de rechtbank Den Haag, bijgestaan door mr. S.P.F. Sneeboer, griffier, en in het openbaar uitgesproken door mr. D. Nobel op 19 oktober 2022.

Voetnoten

1.HvJEU 26 april 2017, C-527/15, ECLI:EU:C:2017:300, punt 33 (Brein vs Wullems/Filmspeler).
2.Richtlijn 2001/29/EG inzake de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechter in de informatiemaatschappij, van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001.
3.HvJEU 29 juli 2019, C-516/17, punt 78 en 79 (Spiegel Online).
4.HvJ 22 juni 2021 ECLI:EU:C:2021:503, punt 64.
5.Richtlijn 2019/790 inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt en tot wijziging van Richtlijn 96/9/EG en 2001/29/EG, van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019.