ECLI:NL:RBDHA:2022:13039

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
6 december 2022
Zaaknummer
NL22.11786
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Gambiaanse vreemdeling en de toetsing van detentiegeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Gambiaanse vreemdeling. De eiser, die de Gambiaanse nationaliteit heeft en geboren is in 1996, was in bewaring gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De maatregel van bewaring werd opgelegd omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht onder de Dublinverordening en er een significant risico was dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens een verzoek om schadevergoeding indiende.

De rechtbank heeft de zaak op 4 juli 2022 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. Tijdens de zitting heeft eiser zijn bezwaren tegen de maatregel van bewaring toegelicht, waaronder de stelling dat het gehoor voor de inbewaringstelling te kort was en dat hij niet voldoende gelegenheid had gehad om zijn verhaal te doen. De rechtbank oordeelde echter dat de vragen die door verweerder waren gesteld voldoende waren en dat eiser niet had gespecificeerd op welke punten hij onvoldoende was bevraagd.

Daarnaast voerde eiser aan dat hij bereid was om zelfstandig naar Italië te reizen, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen aanleiding gaf om de maatregel van bewaring te heroverwegen, aangezien eiser niet over de middelen beschikte om zijn reis te bekostigen. Ook de stelling dat er bij het opleggen van de maatregel nog geen uitsluitsel was over zijn detentiegeschiktheid werd door de rechtbank verworpen, omdat uit onderzoek na de inbewaringstelling bleek dat er geen belemmeringen waren voor zijn detentie. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.11786
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. B.A. Palm),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen
R.O. Luesink Obasuyi Ugiagbe. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Gambiaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1996.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen, niet betwist.
Het gehoor voor de inbewaringstelling
4. Eiser voert aan dat het gehoor voor de inbewaringstelling te kort is geweest. Hierdoor heeft eiser niet zijn hele verhaal kunnen doen.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft vragen gesteld die zien op de gronden van de maatregel van bewaring en eiser heeft deze vragen beantwoord. Eiser heeft niet gespecificeerd op welke aspecten hij onvoldoende is bevraagd of op welke aspecten hij onvoldoende gelegenheid heeft gehad om te verklaren. De rechtbank ziet geen gebrek in het gehoor voor de inbewaringstelling. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
6. Eiser voert aan dat hij heeft aangegeven dat hij bereid is om zelfstandig naar Italië te reizen. Volgens hem had verweerder hieraan aanleiding moeten zien om te onderzoeken of had kunnen worden volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen volgt in beginsel uit de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen. Deze heeft eiser niet betwist. Vooral van belang is daarbij dat eiser niet beschikt over middelen om zijn reis naar Italië te bekostigen. Zijn enkele verklaring dat hij zelfstandig naar Italië wil reizen, heeft verweerder dan ook geen aanleiding hoeven geven om te volstaan met het opleggen van een lichter middel. De beroepsgrond slaagt niet.
Detentiegeschiktheid
8. Eiser voert aan dat er bij het opleggen van de maatregel van bewaring nog uitsluitsel was over de vraag of hij detentiegeschikt was. Pas ná het opleggen van de maatregel heeft een arts hiernaar onderzoek gedaan.
9. De rechtbank overweegt als volgt. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat eiser enige tijd nadat hij in bewaring was gesteld door een arts is onderzocht op zijn detentiegeschiktheid. Dit onderzoek heeft uitgewezen dat er geen belemmeringen waren voor eiser om de maatregel van bewaring te ondergaan. Hieruit kan worden afgeleid dat dit ook het geval was op het moment dat eiser in bewaring werd gesteld. Eén en ander is door eiser niet betwist. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
08 juli 2022
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. R.J.A. Schaaf M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.