ECLI:NL:RBDHA:2022:13038

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
6 december 2022
Zaaknummer
NL22.11998
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling en de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 24 juni 2022 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die de Algerijnse nationaliteit heeft en in 1987 is geboren, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 4 juli 2022, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, heeft de rechtbank de zaak behandeld.

De rechtbank overwoog dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht op basis van de Dublinverordening en er een significant risico was dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had betwist dat de gronden voor de bewaring valide waren, maar de rechtbank oordeelde dat de argumenten van de Staatssecretaris voldoende gemotiveerd waren. Eiser had geen geldige reisdocumenten bij zijn binnenkomst in Nederland en zijn asielaanvraag was niet in behandeling genomen. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de bewaring voldoende waren om aan te nemen dat er een risico op onttrekking bestond.

De rechtbank oordeelde verder dat de Staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom hij had afgezien van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser's verklaring dat hij bereid was om terug te keren naar Spanje werd niet als overtuigend beschouwd. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier M.A.W.M. Engels, en werd op 6 juli 2022 bekendgemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.11998
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. C. Chen),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 24 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen
H. Lotfi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1987.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld. Ter zitting heeft verweerder deze grond prijsgegeven.
3. Eiser heeft alle gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen gemotiveerd betwist.
4. De feitelijke juistheid van grond 3a blijkt voldoende uit de motivering van de maatregel van bewaring. Eiser was niet in het bezit van geldige reisdocumenten toen hij Nederland inreisde en is Nederland dus niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen. De beroepsgrond dat eiser een asielzoeker is en dat hij om die reden niet op legale wijze is ingereisd, gaat niet op. Bij besluit van 30 maart 2022 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser namelijk niet in behandeling genomen. Het beroep tegen dat besluit is bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 22 april 2022 (zaaknummer NL22.5759) ongegrond verklaard.
Ook van grond 4a blijkt de feitelijke juistheid voldoende uit de motivering van de maatregel van bewaring en is het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen voldoende gemotiveerd. De enkele verklaring van eiser dat hij, in het bijzijn van een medewerker van verweerder en een tolk, aan zijn broer heeft gevraagd om kopie van zijn paspoort op te sturen, baat eiser niet. Op het moment van de inbewaringstelling en tot op heden heeft eiser namelijk nog steeds geen document als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb getoond. Dat dit (nog steeds) niet gebeurd is, is een omstandigheid die voor rekening van eiser blijft.
6. Deze twee gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Zij kunnen de maatregel van bewaring al dragen. Daar komt bij dat eiser bij herhaling heeft aangegeven dat hij niet naar Spanje wil vertrekken. Zijn enkele recente verklaring dat hij daartoe nu wel bereid is, overtuigt onvoldoende om ervan uit te gaan dat het risico op onttrekking er niet meer is. Gelet op de twee valide gronden 3a en 4a, slaagt de beroepsgrond al niet. De rechtbank laat daarom de overige geschilpunten over de gronden van de bewaring onbesproken.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom hij ten aanzien van eiser heeft afgezien van toepassing van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. De enkele verklaring van eiser dat hij inmiddels wél bereid is om (zelfstandig) terug te keren naar Spanje, heeft verweerder niet tot het innemen van een ander standpunt hoeven brengen. De beroepsgrond faalt.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
06 juli 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. R.J.A. Schaaf M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.