ECLI:NL:RBDHA:2022:13036

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
6 december 2022
Zaaknummer
NL22.11810
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 22 juni 2022 was genomen, waarin de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Utrecht, waar de eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. B.D. Lit, aanwezig was. De verweerder werd vertegenwoordigd door mr. M. Lorier. Tijdens de zitting is ook een tolk, H. Lotfi, verschenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht onder de Dublinverordening en er een significant risico was dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft de gronden van de verweerder, die onder andere betrekking hadden op de wijze van binnenkomst in Nederland en het niet naleven van verplichtingen, als voldoende geacht om de maatregel te handhaven. De eiser heeft enkele gronden betwist, maar de rechtbank heeft besloten om deze onbesproken te laten, aangezien de overige gronden al voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 6 juli 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.11810
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. B.D. Lit), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Lotfi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1994.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld; 4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
3. Eiser heeft de gronden onder 3b en 3c betwist.
4. De rechtbank stalt vast dat eiser de gronden onder 3a, 4a, 4c, 4d, 4e en 4f niet heeft betwist. Deze gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Zij kunnen de maatregel van bewaring al dragen. De rechtbank laat daarom de geschilpunten over de gronden 3b en 3c onbesproken. De beroepsgrond faalt.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
06 juli 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.