In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres, die samen met haar minderjarige kinderen naar Nederland was gekomen, had haar asielaanvraag ingediend, maar deze werd op 30 september 2022 door de staatssecretaris als kennelijk ongegrond afgewezen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar op de zitting van 24 november 2022 is zij niet verschenen, terwijl de gemachtigde van de staatssecretaris wel aanwezig was.
Tijdens de zitting heeft de rechtbank vernomen dat eiseres en haar kinderen Nederland op 15 november 2022 hebben verlaten en naar hun land van herkomst, Georgië, zijn teruggekeerd. De gemachtigde van eiseres heeft dit bevestigd. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat eiseres geen belang meer heeft bij de beoordeling van de afwijzing van haar asielaanvraag en het bijbehorende terugkeerbesluit. Bovendien heeft eiseres geen beroepsgronden ingediend tegen het inreisverbod dat tegen haar was uitgevaardigd.
Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.