ECLI:NL:RBDHA:2022:12972

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
NL22.15443
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsdocument EU/EER aanvraag op basis van Unierecht en artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Eritrese nationaliteit, had op 23 september 2021 verzocht om een verblijfsdocument, waarbij hij een afgeleid verblijfsrecht claimde op basis van het Unierecht, specifiek verwijzend naar het arrest Chavez-Vilchez. Eiser wilde verblijven bij zijn minderjarige kind, dat de Nederlandse nationaliteit heeft.

De staatssecretaris heeft de aanvraag op 18 mei 2022 afgewezen, met als argument dat eiser als vluchteling in Denemarken is toegelaten en daar een verblijfsrecht heeft. Dit betekent dat het kind niet gedwongen wordt de EU te verlaten als aan eiser een verblijfsrecht in Nederland wordt onthouden. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 20 juli 2022. De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2022 behandeld, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en zijn partner aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat eiser, gezien zijn verblijfsrecht in Denemarken, geen verblijfsrecht in Nederland heeft op basis van het Unierecht. De enige vraag was of de staatssecretaris gebruik had moeten maken van zijn discretionaire bevoegdheid om eiser ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen op grond van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd had waarom hij deze bevoegdheid niet had gebruikt, en dat de weigering om eiser een verblijfsvergunning te verlenen niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL22.15443
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser v-nummer: [naam 2]

(gemachtigde: mr. F.A. van den Berg),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsdocument EU/EER afgewezen.
Bij besluit van 20 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gerichte bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder is ter zitting verschenen [naam 2], de partner van eiser. Als tolk is verschenen S.B. Aniania. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Eritrese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum]. Op 23 september 2021 heeft hij verzocht om afgifte van een document zoals bedoeld in artikel 9 van de Vw1 waaruit zijn rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. Eiser stelt dat hij een afgeleid verblijfsrecht ontleent aan het Unierecht, zoals bedoeld in het arrest Chavez- Vilchez.2 Met de aanvraag beoogt eiser verblijf bij zijn minderjarige kind Yuel Fekede, die geboren is op 28 april 2019 en de Nederlandse nationaliteit heeft.
1. Vreemdelingenwet 2000.
2 Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat eiser als vluchteling in Denemarken is toegelaten en hij daar dus een verblijfsrecht heeft. Hierdoor wordt zijn kind niet gedwongen het grondgebied van de Europese Unie te verlaten, als aan eiser een verblijfsrecht in Nederland wordt onthouden. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Daarnaast heeft verweerder overwogen dat hij geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid om ambtshalve aan eiser een vergunning te verlenen op grond van artikel 8 van het EVRM.3 Eiser dient daarvoor een aparte aanvraag in te dienen.
3. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat eiser, gelet op zijn verblijfstitel in Denemarken, geen verblijfsrecht in Nederland heeft op grond van het Unierecht. In geschil is uitsluitend of verweerder gebruik had moeten maken van zijn bevoegdheid om eiser ambtshalve in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. Eiser meent van wel en verwijst daartoe onder meer naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 20 mei 2022.4
5. In artikel 3.6b, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) staat dat de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ambtshalve kan worden verleend aan de vreemdeling wiens uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM. Uit de bewoordingen van deze bepaling volgt dat de beslissing om al dan niet ambtshalve te beoordelen of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM, een discretionaire bevoegdheid van verweerder betreft. Die beoordeling toetst de rechtbank daarom enigszins terughoudend, waarbij de rechtbank zich beperkt tot de vraag of verweerder zijn besluit om geen gebruik te maken van deze bevoegdheid
deugdelijk heeft gemotiveerd.5
6. De rechtbank stelt voorop dat verweerder er in het bestreden besluit op heeft gewezen dat eisers kind en de moeder van zijn kind de Nederlandse nationaliteit hebben en dat zij dientengevolge, als burgers van de Unie, het recht hebben om zich bij eiser in Denemarken te vestigen. Dit is door eiser niet bestreden. Nu het gezinsleven aldus in Denemarken kan worden uitgeoefend, is de weigering van verweerder om eiser ambtshalve in het bezit te stellen van een reguliere verblijfsvergunning reeds daarom niet strijd met artikel 8 van het EVRM.
7. Het voorgaande laat onverlet dat verweerder verder niet ten onrechte heeft overwogen dat eiser er bewust voor heeft gekozen om een aanvraag voor toetsing aan het Unierecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez in te dienen. Daarbij heeft verweerder niet ten onrechte opgemerkt dat een toetsing aan artikel 8 van het EVRM een eigen toetsingskader kent waarvoor aanvullend onderzoek en een andere specifieke deskundigheid is vereist. Dat, zoals eiser betoogt, ook het indienen van twee losse aanvragen meer tijd en inzet van verweerder zal vergen, is niet ondenkbaar maar leidt desondanks niet tot een ander
3 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5 Zie hiervoor de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:187).
oordeel. Verweerder heeft er namelijk niet ten onrechte op gewezen dat aan de beoordeling van een aanvraag op grond van artikel 8 van het EVRM een ander (en hoger) bedrag aan leges is verbonden. Hoewel eiser terecht opmerkt dat hij er belang bij heeft om snel duidelijkheid te krijgen over de vraag of hij op grond van artikel 8 van het EVRM in Nederland mag verblijven, stelt de rechtbank tegelijkertijd vast dat eiser al in bezwaar heeft onderkend dat hij, gelet op zijn verblijfsrecht in Denemarken, geen beroep kan doen op het arrest Chavez-Vilchez. Eiser had die duidelijkheid kunnen verkrijgen door alsnog op korte termijn een aparte aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM in te dienen, hetgeen hij echter heeft nagelaten. Verweerder heeft zich, gelet op het voorgaande, niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat aan dit belang van eiser geen doorslaggevend gewicht toekomt. Het beroep van eiser op de hiervoor genoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, slaagt daarom niet.
8. Verweerder heeft daarom voldoende deugdelijk gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om ambtshalve te beoordelen of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR23443694

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen vier (4) weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.