ECLI:NL:RBDHA:2022:12971
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag tot afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag tot afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, afgewezen nadat verzoekster haar beroep had ingesteld. Vervolgens heeft verzoekster het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. Verzoekster heeft tijdig verzocht om vergoeding van de proceskosten, wat de rechtbank heeft erkend.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster terecht beroep heeft ingesteld vanwege het ongebruikt verstrijken van de beslistermijn. Verweerder heeft, na in gebreke te zijn gesteld, alsnog een beslissing genomen. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van verzoekster vastgesteld op € 379,50, waarbij de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is, aangezien het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 379,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.