ECLI:NL:RBDHA:2022:12969
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot beëindiging verstrekkingen COA
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 november 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een Iraanse asielzoekster. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de mededeling van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) dat haar verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) per 22 november 2022 zouden worden beëindigd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de beëindiging van de verstrekkingen voortvloeit uit de afwijzing van de asielaanvraag van verzoekster, die onherroepelijk was geworden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de mededeling van het COA niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt, omdat het slechts een feitelijke uitvoering van de rechtsgevolgen van de afwijzing van de asielaanvraag betreft. Verzoekster had geen recht meer op verstrekkingen, en haar bezwaar tegen de beëindiging was daarom niet-ontvankelijk. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat verzoekster onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter concludeerde dat het COA niet-bewust de verstrekkingen had gecontinueerd en dat de beëindiging van de verstrekkingen geen nieuwe rechtsgevolgen met zich meebracht. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.