ECLI:NL:RBDHA:2022:12962

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
NL22.23498
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een asielzoeker op grond van de Vreemdelingenwet met betrekking tot de feitelijke juistheid van zware en lichte gronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 november 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een asielzoeker. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, was in bewaring gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet (Vw). De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had deze maatregel opgelegd met het argument dat de bewaring noodzakelijk was voor het verkrijgen van gegevens voor de beoordeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. De rechtbank heeft het onderzoek op 23 november 2022 gesloten.

Eiser betwist de feitelijke juistheid van de zware gronden 3a en 3d, waarbij hij aanvoert dat hij als asielzoeker niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen en dat verweerder niet twijfelt aan zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank oordeelt echter dat de zware gronden terecht aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. Eiser heeft zich meermaals aan het toezicht onttrokken en heeft geen actie ondernomen om zijn identiteit vast te stellen. De rechtbank concludeert dat de feitelijke juistheid van de zware gronden voldoende is om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.

De rechtbank heeft ook de lichte gronden voldoende gemotiveerd geacht en oordeelt dat verweerder niet hoefde te volstaan met een lichter middel. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.23498

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw opgelegd. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben toestemming verleend het beroep schriftelijk te behandelen. De rechtbank heeft het onderzoek op 23 november 2022 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb [2] , als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist de zware grond 3a en 3d. Eiser stelt dat de zware grond 3a niet aan hem kan worden tegengeworpen, omdat hij een asielzoeker is. Het is evident dat hij daarom niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Verder is de zware grond 3d niet juist. Uit eerdere verblijfprocedures blijkt dat verweerder niet twijfelt aan eisers identiteit en nationaliteit. Eiser voert ook aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, aangezien hij asiel wil krijgen in Nederland en dus alle belang heeft bij het zich niet onttrekken aan het toezicht. Eiser heeft het bestreden besluit voor het overige niet inhoudelijk betwist. De rechtbank is echter gehouden de maatregel van bewaring ambtshalve op rechtmatigheid te beoordelen. [3]
4. Verweerder heeft te kennen gegeven de zware grond 3h niet langer te handhaven, zodat deze grond geen bespreking meer hoeft. Verweerder handhaaft de overige gronden en stelt zich op het standpunt dat deze gronden aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd kunnen worden en de maatregel kunnen dragen.
5. Verweerder heeft de zware grond 3a terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd. Eiser betwist de feitelijke juistheid van de zware grond 3a niet. De stelling dat eiser een asielzoeker is, doet ook niet af aan de feitelijke juistheid van de vaststelling dat eiser niet op de voorgeschreven wijze is ingereisd. Eiser heeft ook de feitelijke juistheid van de zware grond 3d niet betwist. Eiser heeft geen actie ondernomen om aan identificerende documenten te komen, zodat hij daarmee niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit. Volgens vaste rechtspraak is de feitelijke juistheid van deze zware gronden voldoende om aan te nemen dat een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. [4] Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
6. De rechtbank is van oordeel dat de overige zware gronden eveneens terecht aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. Eiser heeft zich meermaals aan het toezicht onttrokken, waaronder in Nederland. Zo zou eiser in 2020 middels een Dublinclaim vanuit Duitsland worden overgedragen aan Nederland, maar hij heeft zich voor de feitelijke overdracht aan het toezicht onttrokken. Eiser heeft zich ook na zijn invrijheidstelling in april 2021 aan het toezicht onttrokken door vanuit Nederland naar België te gaan. Daarnaast is aan eiser op 30 oktober 2019 een terugkeerbesluit opgelegd. Niet blijkt dat eiser sindsdien Europa heeft verlaten. Daarmee is de feitelijke juistheid van de zware gronden 3b en 3c gegeven.
7. Verweerder heeft verder al de lichte gronden voldoende gemotiveerd aan de maatregel ten grondslag gelegd. Zo heeft eiser eerder vergeefs een verblijfsvergunning gevraagd, maar zich vervolgens onttrokken aan het toezicht in plaats van terug te keren naar Marokko en daarmee gevolg te geven aan zijn terugkeerbesluit. Eiser heeft verder verklaard dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft. Hij woont bij zijn vriendin in België, maar staat er niet ingeschreven. Verweerder heeft ook voldoende gemotiveerd dat het niet aannemelijk is dat eiser zijn uitreis zal kunnen bekostigen, aangezien hij over € 0,65 beschikt. Verweerder heeft hieruit terecht afgeleid dat het aannemelijker is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en zich dus ook niet aan zijn vertrek zal houden, dan dat hij uit eigen beweging vertrekt.
8. Op grond van artikel 5.1c, tweede lid, van het Vb zijn de resterende gronden voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
9. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in het geval van eiser niet hoefde te volstaan met een lichter middel. Nu de gronden terecht aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken gegeven. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat in dit geval geen afdoende, maar minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. Eiser heeft deze motivering niet inhoudelijk betwist. Dat eiser zijn asielaanvraag mag afwachten in Nederland betekent ook niet dat verweerder van inbewaringstelling moest afzien, nu artikel 59b van de Vw voorziet in een grondslag voor de inbewaringstelling van asielzoekers. De rechtbank is ook niet gebleken van omstandigheden die aanleiding geven voor een andere conclusie of op grond waarvan de bewaring onevenredig bezwarend moet worden geacht. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Tot slot heeft verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd uiteengezet waarom sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden die aanleiding geven tot een andere conclusie.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 in de gevoegde zaken C-704/20 en C-39/21, ECLI:EU:C:2022:858.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.